Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Hoofdstuk 3
Organismen leven samen
Slide 1 - Diapositive
Hoofdstuk 3 - Organismen leven samen
3.1 - Organismen in hun omgeving
3.2 - Planten
3.3 - Energierijke stoffen
3.4 - Voedselrelaties
3.5 - Kringlopen
Slide 2 - Diapositive
3.1 - Organismen in hun omgeving
Slide 3 - Diapositive
Doelen van de paragraaf
Je kan uitleggen wat biotische en abiotische factoren zijn
Je weet wat een ecosysteem is en kan hiervan enkele voorbeelden noemen
Je weet hoe planten zich aanpassen aan hun leefomgeving
Je kan uitleggen hoe dieren zich aanpassen aan temperatuur en hun leefomgeving
Slide 4 - Diapositive
Wat is een voorbeeld van een ecosysteem?
Slide 5 - Carte mentale
Abiotisch Biotisch
Abiotische en biotische factoren= Ecosysteem
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Biotische factoren
Abiotische factoren
Slide 8 - Question de remorquage
Abiotische factoren
Biotische factoren
Slide 9 - Question de remorquage
Biotische factoren zijn:
A
water, voedsel en zonlicht
B
voedsel, vijanden en ziekteverwekkers
C
ziekteverwekkers, zonlicht en voedsel
D
Vijanden, water en temperatuur
Slide 10 - Quiz
Wat is geen biotische factor?
A
insecten
B
boom
C
ziekteverwekker
D
water
Slide 11 - Quiz
Wat is een ecosysteem?
A
Alle abiotische factoren samen
B
Alle relaties tussen organismen en hun milieu
C
Een groep dieren in een leefgebied
D
Een bepaald gebied, waarin de biotische en abiotische factoren een eenheid vormen
Slide 12 - Quiz
Een meertje is een voorbeeld van een ecosysteem
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quiz
Wat is een ecosysteem voor eekhoorns?
A
Een boom
B
Een bos
C
Een bosrijke provincie
D
Een bosrijk land
Slide 14 - Quiz
Deze plant klimt m.b.v. hechtwortels langs andere planten omhoog, naar het licht. De planten hebben deze aanpassingen om omhoog te klimmen, om zo voldoende zonlicht te krijgen voor de fotosynthese.
A
Klimop
B
Voorjaarsbloeier
C
Planten met wortelrozetten
Slide 15 - Quiz
Deze plant groeit voordat de bomen bladeren krijgen. Zo krijgen ze voldoende licht.
A
Klimplant
B
Voorjaarsbloeier
C
Planten met wortelrozet
Slide 16 - Quiz
Dieren passen zich aan
Dieren: koudbloedig of warmbloedig
Dit bepaalt waar een dier wel of niet kan leven
Warmbloedig: vogels en zoogdieren
- Lichaam altijd zelfde temperatuur
Koudbloedig: reptielen, amfibieën, vissen
- Lichaam heeft temperatuur van omgeving
Slide 17 - Diapositive
KOUDBLOEDING
WARMBLOEDIG
Slide 18 - Question de remorquage
Bescherming tegen kou
Haren of veren - isolatie
Wintervacht (dikke vacht)
Klein oppervlak (of oprollen: egel)
Dieren in het water: vetlaag
Winterslaap / winterrust
Slide 19 - Diapositive
Welke aanpassing heeft een olifant om om te kunnen gaan met de hoge temperatuur in zijn natuurlijke leefomgeving?
Slide 20 - Question ouverte
Bescherming tegen warmte
Zomervacht
Bloedvaten -> veel oppervlak (bijv. oren)
Luchtstroom langs huid neemt warmte mee
Olifanten -> wapperen met oren
Honden -> hijgen
Mensen -> zweten
Slide 21 - Diapositive
Aanpassen aan het voedsel
Gebit:
Planteneters: Plooikiezen (voor vermalen) & snijtanden (werkt als een schaar)
Vleeseters: Knipkiezen (voor scheuren vlees) & hoektanden (doden van de prooi)
Slide 22 - Diapositive
Aanpassen aan het voedsel
Snavelsoorten:
Haaksnavel - Roofvogels (vleeseters)
Zeefsnavel – Kleine planten en diertjes
Pincetsnavel - insecteneters
Kegelsnavel – zaad- en noteneters
Slide 23 - Diapositive
Aanpassingen aan leefstijl
Poten van vogels:
Grijppoten – grijpen van prooien
Zwempoten – zwemvliezen, om door het water te bewegen
Steltpoten – makkelijk staan in hoog gras of ondiep water
Klimpoten – op en neer langs bomen en boomstammen
Slide 24 - Diapositive
Wat voor kiezen zie je hier?
A
Plooikiezen
B
Knipkiezen
C
Knobbelkiezen
Slide 25 - Quiz
Wat voor soort dieren zal deze kiezen hebben?
A
Planteneter
B
Alleseter
C
Vleeseter
Slide 26 - Quiz
Birdy zegt: "Zangvogels die insecten eten hebben een pincetsnavel" Merel zegt: "Zangvogels die zaden eten hebben een haaksnavel" Wie heeft er gelijk?