Grammatica woordsoorten kader

Grammatica woordsoorten
Kader
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Grammatica woordsoorten
Kader

Slide 1 - Diapositive

werkwoordsvormen
Er zijn 3 soorten werkwoorden:
  • persoonsvorm
  • voltooid deelwoord
  • heel werkwoord

Slide 2 - Diapositive

Stappenplan
  1. Schrijf alle werkwoorden op.
  2. Zoek hieruit de persoonsvorm.
  3. Kijk naar de andere werkwoorden, is het een voltooid deelwoord of een heel werkwoord? 

Slide 3 - Diapositive

Ik zit in de klas.
Zit is een:
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief

Slide 4 - Quiz

Ik heb in de les gezeten.
gezeten is een:
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief

Slide 5 - Quiz

Vorige week wilde ik graag weer in de les zitten.
zitten is een:
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief

Slide 6 - Quiz

Lidwoord
Er zijn 3 lidwoorden:

de, het, een

Slide 7 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
Zelfstandige naamwoorden zijn dieren, dingen, mensen, planten en namen.
Je kunt er vaak meervoud en/of een verkleinwoord van maken.

Slide 8 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord geeft meer informatie over een zelfstandig naamwoord.

de rode auto

Slide 9 - Diapositive

Hij eet een rode appel.
een is een:
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Quiz

Hij eet een rode appel.
rode is een:
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Quiz

Hij eet een rode appel.
appel is een:
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Quiz

Voorzetsel
We noemen voorzetsels ook wel de kastwoorden:

op de kast, in de kast, naast de kast, tussen de kast(en), onder de kast enzovoort.

Slide 13 - Diapositive



Benoem de voorzetsels in de volgende zinnen.

Slide 14 - Diapositive

Wij gaan naar het feest.
A
Wij
B
gaan
C
naar
D
feest

Slide 15 - Quiz

Tijdens het feest was het heel gezellig.
A
Tijdens
B
feest
C
heel
D
gezellig

Slide 16 - Quiz

Ik heb een boek onder de kast gevonden.
A
boek
B
onder
C
kast
D
gevonden

Slide 17 - Quiz

Aan het werk!


Je hebt nu tijd om aan je weektaak te werken.

Slide 18 - Diapositive