Verhoudingen

Verhoudingen
... in de kunst
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
Management en organisatieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Verhoudingen
... in de kunst

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


Check in?
A
groene smiley
B
oranje smiley
C
rode smiley

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat weet je nog van vorige les?

Slide 3 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoelen
- Je weet wat verhoudingen zijn.
- Je kan verhoudingstabellen maken.
- Je kan rekenen met verhoudingen.


Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Instructie

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 6 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Verhoudingen
Verhoudingen geven aan hoe twee (of meer) grootheden zich tot elkaar verhouden. 
Je komt ze veel tegen, bijvoorbeeld bij het koken.

Voorbeeld
Voor 4 personen heb je 300 gram noedels nodig.
Dit is een verhouding tussen het aantal personen en het aantal
gram noedels. Met deze verhouding kan je uitrekenen hoeveel
noedels je nodig hebt voor verschillende aantallen personen.
                                                                

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bijvoorbeeld
Je kookt voor 6 personen, hoeveel gram noedels heb je nodig?


Eerst reken je het aantal personen om naar 1, vervolgens naar 6.

Slide 8 - Diapositive

Je kan ook het aantal personen omrekenen naar 2, dan vermenigvuldig je daarna met 3 in plaats van 6.

Je kan ook in een keer vermenigvuldigen met 1,5.
Reken uit met een verhoudingstabel:

1 kilo appels kost € 1,70. Hoeveel kost 2,5 kilo?
A
€ 4,25
B
€ 4,10

Slide 9 - Quiz

Je kan het getal direct vermenigvuldigen met 2,5. Je kan het ook eerst vermenigvuldigen met 2, dan apart vermenigvuldigen met 0,5 (delen door 2), en deze antwoorden bij elkaar optellen.

A
A = 10 km, B = 20 km, C = 40 km
B
A = 20 km, B = 40 km, C = 60 km
C
A = 10 km, B = 20 km, C = 30 km
D
A = 20 km, B = 35 km, C = 50 km.

Slide 10 - Quiz

Dit is een verhouding tussen tijd en afstand.
Alles wat je met de bovenste rij doet, doe je ook met de onderste rij. Een half uur is 2 keer zo lang als een kwartier. Een uur is 2 keer zo lang als een half uur. En anderhalf uur is 3 keer zo lang als een half uur.
Reken uit met een verhoudingstabel:

Een oude auto gebruikt 60 liter diesel om 600 kilometer af te leggen. Hoeveel kilometer rijdt deze auto met 1 liter diesel?

Slide 11 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn de ontbrekende antwoorden?
A
55,2 - 50% - 25%
B
44,8 - 50% - 5%
C
44,8 - 50% - 20%

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Welke reis is het goedkoopste?
A
De reis van 18 april
B
De reis van 19 april
C
Beide zijn even duur

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Aan de slag
Maken
1.0 + lestoets
1.1 + lestoets
1.2 + lestoets
1.3 + lestoets
1.4 + lestoets
1.5 + lestoets

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Nabespreking

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 16 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions