ww.spelling 1-2-2024 Zwakke en sterke werkwoorden

Klankvaste (zwakke) en klankveranderende (sterke) werkwoorden
In deze les ga je leren wat zwakke en sterke werkwoorden zijn...
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 6-8

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Klankvaste (zwakke) en klankveranderende (sterke) werkwoorden
In deze les ga je leren wat zwakke en sterke werkwoorden zijn...

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Bij zwakke werkwoorden wordt in de verleden tijd achter de stam
-de(n)
of
-te(n)
geschreven
Voorbeelden:
gebruiken - ik gebruik + te
gebeuren - het gebeur + de

Slide 3 - Diapositive


Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
Ik [werken] gisteren in de bakkerij.

Slide 4 - Question ouverte


Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
Jij [gebruiken] de nietmachine niet goed.

Slide 5 - Question ouverte


Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
Hij [dansen] samen met zijn moeder. 

Slide 6 - Question ouverte


Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
Het [gebeuren] plotseling.

Slide 7 - Question ouverte


Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
We [beschermen] de kleine kinderen. 

Slide 8 - Question ouverte


Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
Jullie [reizen] gisteren met de trein. 

Slide 9 - Question ouverte


Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
Ze [kussen] hun ouders gedag.

Slide 10 - Question ouverte

Zwakke werkwoorden
zwakke werkwoorden noemen we ook wel regelmatige werkwoorden omdat ze de normale regels volgen

Slide 11 - Diapositive

Zwakke werkwoorden
Je schrijft bijvoorbeeld ik werkte, maar ik hoorde.
Hoe weten we nu of de verleden tijd op -te(n) of -de(n) eindigt?
We hebben daar een regel voor:

Als de stam eindigt op een medeklinker uit

't kofschi
schrijven we de uitgang -te(n)

Voorbeeld: werkte, schepte, kostte.

Slide 12 - Diapositive


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
mijn zus [bakken] koekjes
A
bakde
B
baktte
C
bakte
D
bakten

Slide 13 - Quiz


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
Rob [fietsen] vroeger heel graag
A
fietstte
B
fietste
C
fietsde
D
fietsten

Slide 14 - Quiz


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
[studeren] je vaak voor je lessen?
A
studeerte
B
studeerde
C
studeerden
D
studeerdte

Slide 15 - Quiz


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
jullie [gebruiken] geen handschoenen
A
gebruikten
B
gebruiktten
C
gebruikden
D
gebruikte

Slide 16 - Quiz


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
Ann en Maria [feesten] tot laat in de avond
A
feesten
B
feesden
C
feestten
D
feestte

Slide 17 - Quiz


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
Waar [horen] je dat verhaal?
A
hoorden
B
horde
C
hoordde
D
hoorde

Slide 18 - Quiz

Sterke werkwoorden
In de volgende slides ga je zelf proberen de juiste vorm van de sterke werkwoorden te vinden. Je hebt daar een lijst met sterke werkwoorden voor nodig.

De lijst met sterke werkwoorden vind je rechtsonder. Klik op de link en dan wordt de lijst onder een andere tab geladen. Klik daarna weer op de huidige tab om terug te komen naar de les.

Slide 19 - Diapositive


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
ik [kopen] gisteren een boek

Slide 20 - Question ouverte


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
Saartje [houden van] Barbie

Slide 21 - Question ouverte


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
papa en mama [geven] ons veel cadeautjes

Slide 22 - Question ouverte


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
Max en ik [eten] alles op

Slide 23 - Question ouverte


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
Jan [brengen] Anneke naar huis

Slide 24 - Question ouverte


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
de man [slaan] de arme hond

Slide 25 - Question ouverte


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
vannacht [vriezen] het hard

Slide 26 - Question ouverte


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
Piet [vragen] hoe oud ik ben

Slide 27 - Question ouverte


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
hij zei dat het hem erg [spijten]

Slide 28 - Question ouverte


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
een dief [stelen] gisteren mijn juwelen

Slide 29 - Question ouverte