Herhaling H8

Herhaling H8
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 47 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Herhaling H8

Slide 1 - Diapositive

Bouw van het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel bestaat uit twee delen:
  1. het centrale zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg. Het ruggenmerg verbindt de hersenen met de zenuwen die van en naar de romp en ledematen lopen. Het ruggenmerg ligt goed beschermd in de wervel kolom.
  2. De zenuwen lopen van het centrale zenuwstelsel naar alle lichaamsdelen, zoals je ogen en je spieren.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Prikkels en impulsen
  • Je ogen, oren, neus, tong en huid vangen prikkels op.
  • Een prikkel is een invloed uit je omgeving zoals geluid.
  • In je zintuigen liggen zintuigcellen.
  • Een zintuigcel is gevoelig voor één bepaalde prikkel.
  • Een zintuigcel zet de prikkel die binnenkomt om in een impuls.
  • Impulsen zijn zwakke elektrische signalen. 
  • De impulsen gaan via de zenuwen naar het centrale zenuwstelsel.

Slide 4 - Diapositive

Functie van het zenwustelsel
  • Elk zintuig is gevoelig voor één type prikkel.
  • Je oren zijn bijvoorbeeld niet gevoelig voor geurprikkels.
  • De impulsen die door de zintuigen worden gevormd gaan via de zenuwen naar het centrale zenuwstelsel.
  • In de hersenen worden de impulsen verwerkt.
  • Hierdoor neem je je omgeving waar.
  • Je hersenen kunnen reageren op impulsen, hierdoor worden bijvoorbeeld spieren of klieren aangestuurd.

Slide 5 - Diapositive

Zenuwcellen
  • Het totale zenuwstelsel bevat miljoenen zenuwcellen.
  • Elke zenuwcel bestaat uit een cellichaam met daarin de celkern.
  • De meeste cellichamen liggen in het centrale zenuwstelsel.
  • Aan het cellichaam zittten meerdere uitlopers. Door de uitlopers worden de impulsen geleid.

Slide 6 - Diapositive

Uitlopers
  • Sommige zenuwcellen hebben alleen korte uitlopers.
  • De korte uitlopers verbinden zenuwcellen met elkaar.
  • Er zijn ook zenuwcellen met korte uitlopers en één lange uitloper. 
  • De lange uitloper verbindt zintuigen, spieren of klieren met het centrale zenuwstelsel.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Zenuwen
  • Een zenuw is een bundel lange uitlopers van zenuwcellen.
  • Om de zenuw te beschermen, ligt er een stevige laag bindweefsel omheen.
  • In een zenuw lopen verschillende uitlopers van zenuwcellen naast elkaar.
  • Rondom elke uitloper in een zenuw zit een dun isolerend laagje.
  • Hierdoor kunnen impulsen niet van de ene uitloper naar de ander uitloper 'overspringen'

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Gemengde zenuwen
In de meeste zenuwen lopen de impulsen naast elkaar in twee verschillende richtingen:
  • Van een zintuig naar het centrale zenuwstelsel
  • Van het centrale zenuwstelsel naar een spier of klier
Deze zenuwen noem je gemende zenuwen

Slide 11 - Diapositive

Hersenen
De hersenen en het ruggenmerg vormen samen het centrale zenuwstelsel.
De hersenen bestaan uit drie delen:
  • De grote hersenen
  • De kleien hersenen
  • De hersenstam

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Grote hersenen
Impulsen worden in de grote hersenen verwerkt.
Tijdens dit proces bedenk je hoe je hierop gaat reageren.
Hieruit ontstaan nieuwe impulsen
Deze impulsen gaan via het ruggenmerg naar de juiste spieren.
Je reageert bij een bewuste reactie niet altijd op dezelfde manier op een prikkel.

Slide 14 - Diapositive

Bewuste waarneming
  • De grote hersenen spelen een rol bij bewuste waarnemingen en bewuste bewegingen.
  • Ook gebruik je de grote hersenen wanneer je nadenkt, voor je emoties en wanneer je iets moet onthouden.
  • In de grote hersenen liggen delen met speciale functies.
  • Zo is er onder andere een gedeelte dat spreken regelt, een gedeelte dat zien regelt en een gedeelte dat bewegen regelt.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Kleine hersenen
  • Om bijvoorbeeld een bal te smashen, zijn veel spieren nodig.
  • Beide armen en handen moeten in de juiste stand staan.
  • Vaak spring je bij een smash ook nog de lucht in.
  • Elke spier moet op precies het juiste moment in actie komen.
  • Zo kan de speler de bal slaan zonder om te vallen.
  • in de kleine hersenen worden alle bewegingen van je lichaam op elkaar afgestemd. 
  • Dit heet coördineren van bewegingen.

Slide 17 - Diapositive

Hersenstam
De hersenstam ligt vlak onder de grote en de kleine hersenen en verbindt deze met het ruggenmerg
De hersenstam geleidt impulsen:
  • Van het ruggenmerg naar de grote en de kleine hersenen, en andersom.
  • Die afkomstig zijn van zintuigen in het hoofd en de hals naar de grote en de kleine hersenen.
  • Die afkomstig zijn van de grote en de kleine hersenen naar de spieren en klieren in het hoofd en de hals.

Slide 18 - Diapositive

Voorbeeld
  • Als je bijvoorbeeld op je tong bijt, ontstaan er impulsen in de zintuigcellen van je tong.
  • De impulsen uit deze zintugicellen gaan via de zenuwen naar de hersenstam.
  • De hersenstam geeft deze impulsen door aan de grote hersenen.
  • Daar wordt je je bewust van de pijn.
  • Daarnaast regelt de hersenstam belangrijke processen in het lichaam, zoals de lichaamstemperatuur, de hartslag, de ademhaling en de bloeddruk.

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Bewuste reacties
  • Op veel prikkels reageer je bewust. 
  • Dit betekent dat je (kort) nadenkt over hoe je wilt reageren.
  • Dit zijn bewuste reacties.
  • Dit gaat vaak zo snel dat het lijkt alsof je hier niet over nadenkt, maar je hebt een keuze om wel of niet te reageren.
  • Bij een bewuste reactie gaan de impulsen altijd via de grote hersenen, je bent je bewust van je omgeving (waarneming)

Slide 21 - Diapositive

Reflexen
  • Een handeling die je doet zonder er eerst over na te denken, noem je een reflex.
  • Een reflex is een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel.
  • De weg die impulsen bij een reflex afleggen wordt een reflexboog genoemd. 
  • Alle refelxen van de romp en de ledematen verlopen via het ruggenmerg.
  • Reflexen van het hoofd en de hals verlopen via de hersenstam.

Slide 22 - Diapositive

Terugtrekreflex 1/2
Bij sommige reflexen gaat er ook een impuls richting de hersen en word je wel bewust van de reactie. Een voorbeeld hiervan is de terugtrekreflex.
De weg die de impulsen bij de terugtrekreflex afleggen, loopt als volgt:
  • In de zintuigcellen van je huid ontstaan impulsen.
  • Deze impulsen gaan via de zenuwen naar het ruggenmerg.
  • Een deel van deze impulsen gaat meteen weer terug naar je arm: je trekt je hand terug.
  • Een ander deel van de impulsen gaat naar je grote hersenen: je voelt de pijn.

Slide 23 - Diapositive

Terugtrekreflex 2/2
  • De impulsen die naar je grote hersenen gaan, komen iets later in je hersenen aan dan de impulsen die je armspier laten samentrekken.
  • Daarom trek je eerst je arm terug en voel je pas daarna pijn.
  • De impulsen die naar je hersenen gaan, horen niet bij de reflex.

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Werking van hormonen
  • Hormoonklieren maken hormonen.
  • Hormonen komen via het bloed bij alle organen
  • Hormonen werken alleen bij de organen die er gevoelig voor zijn.
  • Hormonen hebben onder andere invloed op de groei, de ontwikkeling en de voortplanting.

Slide 26 - Diapositive

Hormoonklieren
  • Hormoonlieren zijn anders gebouwd dan andere klieren.
  • Een normale klier heeft een afvoerbuis.
  • Een hormoonklier heeft geen afvoerbuis, omdat hormonen direct aan het bloed worden afgegeven.

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Regeling
Het hormoonstelsel en het zenuwstelsel regelen de werking van organen, maar dat doen ze niet op dezelfde manier.

Slide 29 - Diapositive

Belangrijke hormoonklieren
Drie belangrijke hormoonklieren in het lichaam zijn:
  • De eierstokken en teelballen
  • De eilandjes van Langerhans
  • De bijnieren

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Eierstokken en teelballen
  • De teelballen en eierstokken maken geslachtshormonen.
  • Onder invloed van geslachtshormonen ontstaan secundaire geslachtskenmerken.

Slide 32 - Diapositive

Eilandjes van Langerhans
  • In de alvleesklier liggen de eilandjes van Langerhans.
  • Dit zijn groepjes cellen die hormonen maken, zij regelen hoeveel suiker(glucose) in je bloed zit.
  • Bij gezonde mensen is het glucosegehalte van het bloed altijd ongeveer gelijk.
  • Bij sommige mensen werken de eilandjes van Langerhans niet goed. Er zit te veel suiker in het bloed zitten. (diabetes)

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Bijnieren
  • De Bijnieren liggen als kapjes boven op de nieren, zij maken het hormoon adrenaline.
  • Adrenaline wordt gemaakt als je schrikt of bang bent.
  • Door adrenaline krijg je extra glucose in je bloed.
  • Hierdoor kun je betere prestaties leveren, bijvoorbeeld wegrennen voor gevaar.
  • Sommige mensen vinden het gevoel dat ze van adrenaline krijgen erg lekker: de adrenalinekick. Ze zoeken daarom steeds opnieuw gevaar op.

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

Leerdoelen 8.1
  • Je kunt de delen van het zenuwstelsel noemen.
  • Je kunt de werking van het zenuwstelsel beschrijven.

Slide 37 - Diapositive

Begrippen 8.1
  • Centrale zenuwstelsel
  • Hersenen
  • Impuls
  • Prikkel
  • Ruggenmerg
  • Zenuwen

Slide 38 - Diapositive

Leerdoelen 8.2
  • Je kunt in een afbeelding van een zenuwcel de delen benoemen.
  • Je kunt beschrijven wat een zenuw is.

Slide 39 - Diapositive

Begrippen 8.2
  • Cellichaam
  • Uitloper
  • Zenuwcel

Slide 40 - Diapositive

Leerdoelen 8.3
  • Je kunt de hersenen indelen in drie delen.
  • Je kunt de functies van de hersenen beschrijven.

Slide 41 - Diapositive

Begrippen 8.3
  • Grote hersenen
  • Hersenstam
  • Kleine hersenen

Slide 42 - Diapositive

Leerdoelen 8.4
Je kunt de invloed van medicijnen, alcohol en drugs op het zenuwstelsel beschrijven.
Je kunt de risico'svan het gebruik van verslavende middelen noemen.

Slide 43 - Diapositive

Leerdoelen 8.5
  • Je kunt beschrijven welke weg impulsen afleggen bij een bewuste reactie.
  • Je kunt beschrijven wat een reflex is.
  • Je kunt beschrijven wat de functie van een reflex is.

Slide 44 - Diapositive

Begrippen 8.5
  • Bewuste reactie
  • Reflex
  • Reflexboog

Slide 45 - Diapositive

Leerdoelen 8.6
  • Je kunt in een afbeelding de belangrijkste hormoonklieren benoemen.
  • Je kunt de werking beschrijven van hormonen uit de eilandjes van Langerhans.
  • Je kunt de werking beschrijven van het hormoon uit de bijnieren.

Slide 46 - Diapositive

Begrippen 8.6
  • Alvleesklier
  • Bijnieren
  • Eilandjes van Langerhans
  • Glucosegehalte

Slide 47 - Diapositive