tip: Bij open vragen formuleer je in goede zinnen met de begrippen en zonder verwijswoorden.
Succes!
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5
Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 40 min
Éléments de cette leçon
Formatieve toets 11.1 t/m 11.5 Transport
Maak de toets rustig en helemaal zelf.
tip: Bij meerkeuzevragen is 1 antwoord goed.
tip: Bij open vragen formuleer je in goede zinnen met de begrippen en zonder verwijswoorden.
Succes!
Slide 1 - Diapositive
Hartklep pen tussen linkerboezem en kamer
Hartkleppen tussen de rechterboezem en kamer
Slagaderkleppen
naar longslagader
Slagaderkleppen
naar de aorta
Slide 2 - Question de remorquage
P
QRS
T
Samen trekken boezems
Samen trekken kamers
Hartpauze
Slide 3 - Question de remorquage
Een hartaanval of een hersenberoertje krijg je eigenlijk door dezelfde reden. Welke reden?
A
Je hart houd opeens op met pompen
B
Je hebt niet genoeg zuurstof in je bloed
C
De bloedstroom wordt geblokkeerd
D
Doordat je hart teveel bloed in 1 keer pompt
Slide 4 - Quiz
Wat is de naam van het dichtgeslibde bloedvat? En door welke, relatief minder belastende, ingreep kan dit worden opgelost?
A
Kransader
Dotteren en een stent plaatsen
B
kransader,
Bypass operatie
C
Kransslagader,
Bypass operatie
D
kransslagader,
Dotteren en een stent plaatsen
Slide 5 - Quiz
Bij hartfalen is er sprake van het feit dat het hart minder krachting pompt. Het hartminuutvolume neemt dan af.
Leg uit waardoor een patient met hartfalen kortademig kan zijn na het traplopen. (leg in 3 stappen uit)
Slide 6 - Question ouverte
Door welke bloedvaten moet een molecuul alcohol, als het in de maag wordt opgenomen en in de longen bij een blaastest wordt waargenomen?
Slide 7 - Question ouverte
Bij een dubbele bloedsomloop zit een rode bloedcel in je voet. Na enige tijd bevindt deze in de hersenen. Hoe vaak is de rode bloedcel door het hart gegaan?
A
precies 1 keer
B
precies 2 keer
C
1 of 3 of 5 of 7.... enz. keer
D
2 of 4 of 6 of 8 . . .enz. keer
Slide 8 - Quiz
Twee leerlingen doen een bewering over de dubbele bloedsomloop.
Liane: ‘Per omloop gaat het bloed twee keer door het hart.’ Jason: ‘Er stroomt alleen maar zuurstofrijk bloed door de grote bloedsomloop.’
Wie heeft/hebben gelijk?
A
Liane heeft gelijk
B
Jason heeft gelijk
C
Liane en Jason hebben gelijk
D
Liane en Jason hebben geen gelijk
Slide 9 - Quiz
De lever heeft 3 grote bloedvaten. Ze zijn hier willekeurig neergezet. Bloedvat 1 bevat meer zuurstof dan bloedvat 2 en 3, bloedvat 2 bevat meer glucose dan bloedvat 1 en 3. Zet de bloedvaten op de juiste plek.
Lever
1
2
3
Leverslagader
Leverader
Poortader
Slide 10 - Question de remorquage
Haarvaten
Aders
Welke kenmerken horen bij welk bloedvat?
Sleep de juiste woorden naar de bloedvaten.
Slagaders
Kleppen
Hoge bloeddruk
Liggen dieper in het lichaam
De wand is één cellaag dik
De wand is dik, stevig en elastisch
Bloed stroomt van de organen weg naar het hart toe
Voedingsstoffen en zuurstof, maar ook koolstofdioxide en andere afvalstoffen gaan erdoorheen,
Slide 11 - Question de remorquage
Welk bloedvat is zuurstofarm
zuurstofarme bloedvaten
Aorta
Longader
Longslagader
Holle ader
Poortader
Nierslagader
Slide 12 - Question de remorquage
Koppel de functies van het bloed met het juiste onderdeel van het bloed
1-Bloedplasma
2-Witte bloedcellen
3-Bloedplaatjes
4-Rode bloedcellen
Bloedstolling
Transporteren van stoffen
Zuurstof vervoeren
Afweer
Slide 13 - Question de remorquage
Hoe ontstaat weefselvloeistof?
A
vocht uit de lymfevaten
dat door resorptie
nu tussen de cellen zit.
B
vocht uit de bloedvaten
dat door resorptie
nu tussen de cellen zit.
C
vocht uit de lymfevaten
dat door filtratie
nu tussen de cellen zit
D
vocht uit de bloedvaten
dat door filtratie
nu tussen de cellen zit.
Slide 14 - Quiz
..... is het hormoon dat de aanmaak van rode bloedcellen stimuleert, ...... is het eiwit dat zuurstof bindt.
A
EPO - Hemoglobine
B
Fibrinogeen - Ijzeratomen
C
Rode beenmerg - EPO
D
EPO - Fibrinogeen
Slide 15 - Quiz
Welke van de stoffen: CO2, O2, mineralen, vitaminen, zetmeel en aminozuren worden door het bloed vervoerd?
A
Alleen O2 en CO2
B
Alleen CO2 , O2,mineralen en
vitaminen
C
Alleen CO2, O2, mineralen, vitaminen en aminozuren
D
CO2, O2, mineralen, vitaminen, zetmeel en aminozuren
Slide 16 - Quiz
Het bloed geeft ....................................Af.
Rode bloedcellen nemen...................op.
Dit noemen we.............................in de long.
Zuurstofrijk bloed wordt vervolgens naar alle.....................vervoerd.
De koolstofdioxide verlaat het lichaam via de..........................
Verplaatsen van deze stoffen noemen we..............................
De cellen gebruiken de zuurstof voor ......................
Koolstofdioxide ontstaat in de weefselcellen door ..........................
Koolstofdioxide
Verbranding
Zuurstof
Verbranding
Diffusie
In de weefsels
Slide 18 - Question de remorquage
Bloedstolling: wat is de goede volgorde?
1
2
3
4
5
6
bloedplaatjes knappen open
het droogt op tot een korstje
bloedplaatjes klonteren samen: propvorming
het bloedvat gaat kapot
stoffen uit de bloedplaatjes reageren met fibrinogeen
er ontstaat een netwerk van fibrinedraden
Slide 19 - Question de remorquage
Zuurstof wordt in het bloed vervoerd door het rode eiwit hemoglobine: Hb + O2 <-> HbO2 Naar welke kant verloopt deze reactie in de weefsels en wat verandert als de pH daalt?
A
Naar rechts,
gaat sneller bij lagere pH
B
Naar links,
gaat sneller bij lagere pH
C
Naar rechts,
gaat langzamer bij lagere pH
D
Naar links,
gaat langzamer bij lagere pH
Slide 20 - Quiz
examen biologie HAVO 2017-2 vraag 9: Als het bloed werd opgevangen in een fles was het nodig om de inhoud van de fles in beweging te houden zodat het bloed niet stolde.
Welke bloedbestanddelen zetten de bloedstolling in gang?
A
bloedplaatjes en bloedplasma
B
bloedplaatjes en rode bloedcellen
C
bloedplaatjes en witte bloedcellen
D
bloedplasma en witte bloedcellen
Slide 21 - Quiz
Zet de bloedstollende gebeurtenissen in de juiste volgorde, vervolg.
Protrombine
Fibrinogeen
Stollingsfactoren
Trombine
Fibrinedraden
Fibrine
Slide 22 - Question de remorquage
Welke zijn goed? 1 Verteerde vetten worden met de lymfe vanuit de dunne darm afgevoerd. 2 Lymfe bevat rode bloedcellen 3 Lymfe bevat witte bloedcellen 4 Lymfe stroomt via aders naar lymfeknopen
A
1, 2 en 3
B
1 en 3
C
2 en 4
D
3 en 4
Slide 23 - Quiz
Wat is de functie van een lymfeknoop (Lymfeklier)?
A
Lymfe verzamelen
B
Lymfe zuiveren
C
Lymfe afbreken
D
Lymfe opnemen
Slide 24 - Quiz
Achmed zegt dat lymfe wordt geproduceerd in de lymfeknopen. Cernik zegt dat het lymfevatenstelsel lymfe afgeeft aan het bloed. Wie heeft (hebben) gelijk?