V2 H7 7.4 Groeifactor en tijd

• Wiskunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Welkom  a2a

Pak alvast je boek, schrift en je telefoon voor je.

vragen vorige lessen

Uitleg paragraaf 7.4 

Aan de slag!

Lesdoel: Je kunt groeifactoren omrekenen naar een andere tijd.

opdracht 9

80% van 90% van 600 liter

90% van 80% van 300 gram 

5% van 5% van €500,- 

10% van 25% van €400,-

opdracht 9

80% van 90% van 600 liter  

90% van 80% van 300 gram 

5% van 5% van €500,- 

10% van 25% van €400,-

0,8⋅0,9⋅600=432liter

opdracht 9

80% van 90% van 600 liter  

90% van 80% van 300 gram 

5% van 5% van €500,- 

10% van 25% van €400,-

0,8⋅0,9⋅600=432liter

0,9⋅0,8⋅300=216gram

0,05⋅0,05⋅500=1,25euro

0,1⋅0,25⋅400=10euro

Rente

Je krijgt 2 % rente per jaar. 

Tom stort €500,- en zet dat voor 10 jaar vast. 
Hoeveel % rente krijgt hij in die 10 jaar? 

Rente

Je krijgt 2 % rente per jaar. 

Tom stort €500,- en zet dat voor 10 jaar vast. 
Hoeveel % rente krijgt hij in die 10 jaar? 
                          Dus de rente is dan 21,9%

1,02​10​​=1,2190

In een dorp met 15000 inwoners is de groeifactor 0,98 per jaar. Bereken de groeifactor per 5 jaar.
Rond af op 2 decimalen, gebruik in je antwoord een , en géén .

In een dorp met 15000 inwoners is de groeifactor 0,98 per jaar. Bereken de groeifactor per 5 jaar.

In een dorp met 15000 inwoners is de groeifactor 0,98 per jaar. Bereken het aantal inwoners na 50 jaar.

Herhalen groeifactor voor andere tijdseenheid

Kortere tijdseenheid

De groeifactor van een bacteriesoort is per uur 9. 

Per half uur is de groeifactor 3

√​9​​​=3

Groeifactor per halve tijdseenheid

Groeifactor per jaar is 81.

Groeifactor per half jaar is 

Groeifactor per kwartaal is

Dus als de tijdseenheid wordt gehalveerd, dan is de groeifactor per halve tijdseenheid gelijk aan         .

√​g​​​

81​​2​​1​​​​=9

81​​4​​1​​​​=3

Maak opdracht 34 in je schrift.
Welk antwoord is geen antwoord op één van de vragen?

1. 0,87
2. 1,2
3. 1,35
4. 3

Maak opdracht 35.
Als je klaar bent maak je een foto en werk je verder aan opdracht 31, 32, 33 en 36

Wat moeten we morgen bespreken?
Geef alleen antwoord als je vragen hebt.