Leesvaardigheid blok 3

Leesvaardigheid blok 3
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Leesvaardigheid blok 3

Slide 1 - Diapositive

Lees tekst 1 op pagina 175
Je krijgt hier vijf minuten de tijd voor. Ben je al klaar? Neem dan de vragen door op p. 176-177.

Slide 2 - Diapositive

1. Tekst 1 bestaat na alinea 2 uit twee gedeelten. Wat is de functie hiervan?

Slide 3 - Question ouverte

2. Welke twee functies heeft alinea 1 van tekst 1?
A
aankondigen hoe de tekst is opgebouwd en aanleiding van het schrijven noemen
B
Aanleiding tot schrijven noemen en onderwerp introduceren
C
Belang van onderwerp vaststellen en onderwerp introduceren
D
Belang van onderwerp vaststellen en aanleiding tot schrijven noemen.

Slide 4 - Quiz

3. Bekijk alinea 2. Vul de argumentatie uit deze alinea in.
Argument 1:
Argument 2:
Aanbeveling:

Slide 5 - Question ouverte

4. Tot welk type argument reken je argument 1: Het zou goed zijn wanneer leerlingen niet meer werken voor een baas en zich uitsluitend hoeven te richten op het werken voor een mooi cijfer op school.
A
autoriteit
B
ervaring
C
persoonlijke overtuiging
D
voorbeeld

Slide 6 - Quiz

4b. Waarom is het een persoonlijke overtuiging als argument?

Slide 7 - Question ouverte

5. Tot welk type argument reken je argument 2? De verleiding van het geld verdienen is moeilijk te weerstaan.
A
Feitelijk argument
B
Ervaring
C
Vergelijking
D
Voorbeeld

Slide 8 - Quiz

5b. Waarom is het een feitelijk argument bij argument 2?

Slide 9 - Question ouverte

6. 'Ik heb stellig de indruk dat bijbanen van leerlingen ten koste gaan van hun schoolresultaten.' Welke functie heeft deze zin?
A
Argument
B
Veronderstelling
C
Constatering
D
Conclusie

Slide 10 - Quiz

7. De redenering van alinea 4 en 5 lijken op elkaar. Welk soort argument wordt in deze alinea's gebruikt?
A
Ervaring
B
Autoriteit
C
Vergelijking
D
Emotie

Slide 11 - Quiz

9. 'Jongeren vanaf 16 morgen met geld omgaan, zijn breed inzetbaar, goedkoop en daarom gewild bij ondernemers.' Welk argumentatieschema wordt hier toegepast?
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 12 - Quiz

10. Volgens de auteur zijn leerlingen meer gemotiveerd als ze een inkomen krijgen. Met welk type argument ondersteunt de auteur zijn mening in zowel alinea 7 als 9?
A
Autoriteit
B
Ervaring
C
Vergelijking
D
Voorbeeld

Slide 13 - Quiz