Les 4 Oplosmiddelen

H4
Oplosmiddelen
blz 24 en verder
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

H4
Oplosmiddelen
blz 24 en verder

Slide 1 - Diapositive

herhaling
vragen over H1 t/m H3

Slide 2 - Diapositive

filtreren
extraheren
papierchromatografie
indampen
destilleren

Slide 3 - Question de remorquage

Welke scheidingsmethode gebruik je om een suspensie te scheiden?
A
destilleren
B
extraheren
C
filtreren
D
adsorberen

Slide 4 - Quiz

zuivere stof
mengsel

Slide 5 - Question de remorquage

Theorie
Hoofdstuk 4 Oplosmiddelen

Slide 6 - Diapositive

Oplosmiddelen
  • In een oplosmiddel  kunnen stoffen oplossen.
  • Vaak gebruik je (gedestilleerd) water als oplosmiddel.

  • Wasbenzine (vet)
  • Alcohol (vet)
  • Aceton (nagellak)
  • Terpentine (verf)

Slide 7 - Diapositive

Het oplosmiddel water:
molecuulformule:                       H2O
structuurformule:
wetenschappelijke naam:        diwaterstofoxide
triviale naam:                                  water
kookpunt:                                          100 oC
smeltpunt:                                         0 oC
dichtheid van vloeibaar water: 0,998 g/cm3

Slide 8 - Diapositive

Het oplosmiddel water:
Kan in alle drie de fasen op aarde voorkomen:

vast:             s
vloeibaar:   l
gas:              g

Slide 9 - Diapositive

Hydrofiele stoffen: stoffen die goed mengen met water

bv. suiker, ranja, alcohol


Slide 10 - Diapositive

Hydrofobe stoffen: stoffen die niet goed mengen met water.

bv. olie, terpentine, wasbenzine, nagellak

Slide 11 - Diapositive

Oplosbaarheid en verzadiging
Je kan niet oneindig veel van een stof oplossen in een oplosmiddel.
EN
Je kan ook niet elke stof oplossen in een oplosmiddel.

De oplosbaarheid van een stof wordt gegeven in gram stof dat oplost per liter (g/L) 

Slide 12 - Diapositive

oplosbaarheid:


vaste stoffen: hoe hoger de temperatuur, hoe meer er kan oplossen.


gassen: hoe hoger de temperatuur, hoe minder van het gas oplost.

Slide 13 - Diapositive

Bindingen tussen op te lossen stof worden verbroken.

Bindingen tussen het oplosmidden worden verbroken.

Nieuwe bindingen tussen oplosmiddel en opgeloste stof ontstaan.

Slide 14 - Diapositive

Als je een stof oplost dan verdwijnt deze stof
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Hoe hoger de temperatuur, hoe meer koolstofdioxide in je limonade oplost.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Wat is bij limonade het oplosmiddel?
A
limonadesiroop
B
water

Slide 17 - Quiz

Een voorbeeld van een oplosmiddel is
A
chloor
B
allesreiniger
C
schoonmaakazijn
D
alcohol

Slide 18 - Quiz

Hydrofiele stoffen lossen op in ...
A
hydrofiele stoffen
B
hydrofobe stoffen
C
in beide
D
niet

Slide 19 - Quiz

Een oplossing is
A
altijd helder
B
soms helder
C
nooit helder
D
helder met stukjes er in

Slide 20 - Quiz

Lesopdracht
  • Voer experiment 4 van blz. 28 uit
  • Vul het meetrapport in
  • Lees blz 24 en 25
  • Maak vraag 1 t/m 10 van blz. 26 en 27 

Slide 21 - Diapositive