Zinsdelen, persoonsvorm en onderwerp

persoonsvorm, onderwerp en zinsdelen
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

persoonsvorm, onderwerp en zinsdelen

Slide 1 - Diapositive

Doel
​Aan het einde van de les kan ik:
  • De persoonsvorm in de zin vinden
  • Het onderwerp in de zin vinden
  • Een zin verdelen in zinsdelen

Slide 2 - Diapositive

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 3 - Question ouverte

De persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
  • De persoonsvorm geeft aan of de zin in het enkelvoud of in het meervoud staat, dit noem je het getal van de zin. 
  • Ook geeft de persoonsvorm aan in welke tijd de zin staat, tegenwoordige of verleden tijd. 

Slide 4 - Diapositive

Er zijn drie manieren om de pv te vinden
1. Maak van de zin een vraagzin.
Het eerste werkwoord in de vraagzin, is de pv.
2. Tijdproef. Verander de tijd van de zin. Maak van tegenwoordige tijd, verleden tijd of andersom.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
3. Getalproef. Verander het getal van de zin. Maak van enkelvoud, meervoud of andersom.
Het werkwoord dat verandert, is de pv.

Slide 5 - Diapositive

Persoonsvorm?

De grizzlybeer kijkt naar mij.

Slide 6 - Question ouverte

Persoonsvorm?
Morgen ga ik naar voetbaltraining.

Slide 7 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm?
Hanan bakt lekkere cakejes.

Slide 8 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm.
Januari was erg koud dit jaar.

Slide 9 - Question ouverte

Het onderwerp (ow)
  • Het onderwerp (ow) geeft aan wie of wat iets doet, of over wie of wat het gaat in de zin. 
  • Het onderwerp is de 'hoofdpersoon' van de zin, maar het is niet altijd een persoon. 
  • Het onderwerp is een mens, dier, ding, plant of eigennaam. 
  • Het onderwerp kan ook verwijzen naar een mens, dier, ding, plant of eigennaam.

Slide 10 - Diapositive

Voorbeelden
Voorbeelden:
1. De bloemen staan er mooi bij.
2. Zijn gedrag is onberispelijk.
3. Gisteren liepen er zeven schapen op de A4.
4. Wolfie blafte vrolijk naar de inbrekers.
5. Mijn kapsel is echt verpest.

Slide 11 - Diapositive

  • Het onderwerp heeft altijd hetzelfde getal als de persoonsvorm. Als de persoonsvorm in het enkelvoud staat, moet het onderwerp dus ook enkelvoud zijn.
  • Er zijn twee manieren om het onderwerp te vinden

  • 1. Verander de persoonsvorm van getal. 
  • (Van enkelvoud maak je dus meervoud of van meervoud maak je enkelvoud).Het zinsdeel dat mee moet veranderen, is het onderwerp.
  • 2. Stel de vraag:
  • Wie of wat + werkwoordelijk gezegde? Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Slide 12 - Diapositive

Wat is het onderwerp:
De brugklas leert het onderwerp vinden.
A
De brugklas
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 14 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin: Martin maakte een PowerPointpresentatie.
A
Martin
B
maakte
C
een Powerpointpresentatie
D
er is geen onderwerp

Slide 15 - Quiz

Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind.
Wat is het onderwerp?

Slide 16 - Question ouverte

Hij gaf gisteren de eerste training.
Wat is het onderwerp?

Slide 17 - Question ouverte

Zinsdelen
  • Zinnen zijn gemaakt van zinsdelen. 
  • Een zinsdeel is één woord of een groepje van woorden die bij elkaar horen. 
  • Voor de persoonsvorm staat nooit meer dan één zinsdeel. 

Slide 18 - Diapositive

Zo vind je de zinsdelen
  • Doe de zinsdeelproef:
  • Verander een paar keer de woordvolgorde van de zin.
  • Probeer welke woorden je samen vóór de persoonsvorm kunt zetten.

  • Bijvoorbeeld:
  • Dit weekend / gaan / we / naar de Efteling.
  • We / gaan / naar de Efteling / dit weekend.
  • Naar de Efteling / gaan / we / dit weekend.
  • Gaan / we / dit weekend / naar de Efteling?


Slide 19 - Diapositive

Wieneke schrijft

Hoeveel zinsdelen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 20 - Quiz

Jaimy
heeft
zakgeld
gekregen
Verdeel de zin in zinsdelen.
/
/
/

Slide 21 - Question de remorquage

Verdeel de zin in zinsdelen.Let op: sommige vakjes blijven leeg.
Zijn       broertje        maakte          die         lastige
         
breuken          zonder        fouten.
/
/
/

Slide 22 - Question de remorquage

Verdeel de zin in zinsdelen. Let op: sommige vakjes blijven leeg.
De        weerman        voorspelt         elke       dag       het     
           weer.
/
/
/

Slide 23 - Question de remorquage

Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Wanneer starten de scholen weer?'
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 24 - Quiz

Hoeveel zinsdelen?

Cas voetbalt op het veld.


A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 25 - Quiz

Hoeveel zinsdelen ?

Gisteren liep de hond in het park.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 26 - Quiz

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Koala's / eten / geen / vlees.
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quiz

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Ik / wil / dat / niet.
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quiz

Doel
​Aan het einde van de les kan ik:
  • De persoonsvorm in de zin vinden
  • Het onderwerp in de zin vinden
  • Een zin verdelen in zinsdelen

Slide 29 - Diapositive


Na deze les, 
wil ik...
de uitleg nog 1 keer horen
meer voorbeelden krijgen
meer oefeningen maken
de leerstof thuis nog even bekijken
overgaan naar nieuwe leerstof
nog meer te weten komen over de leerstof
niet meer te weten komen over de leerstof
nog iets anders (vul de vraag op de volgende slide in)

Slide 30 - Sondage