§1 Persoonsvorm en zinsdelen

Persoonsvorm, onderwerp en zinsdelen
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Persoonsvorm, onderwerp en zinsdelen

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Lezen + huiswerk controleren
  • Huiswerk bespreken opdracht 1 t/m 3 van blz. 71 t/m 77
  • Uitleg
  • Aan de slag

Slide 2 - Diapositive

Doelen
  • Ik kan de persoonsvorm vinden in een zin.
  • Ik kan zinnen in zinsdelen verdelen
  • Ik kan getal (enkelvoud en meervoud) en tijd (tegenwoordige tijd en verleden tijd) van werkwoorden herkennen.

Slide 3 - Diapositive

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 4 - Question ouverte

Filmpje NN

Slide 5 - Diapositive

De persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
  • De persoonsvorm geeft aan of de zin in het enkelvoud of in het meervoud staat, dit noem je het getal van de zin. 
  • Ook geeft de persoonsvorm aan in welke tijd de zin staat, tegenwoordige of verleden tijd. 

Slide 6 - Diapositive

Er zijn drie manieren om de pv te vinden
1. Maak van de zin een vraagzin.
Het eerste werkwoord in de vraagzin, is de pv.
2. Tijdproef. Verander de tijd van de zin. Maak van tegenwoordige tijd, verleden tijd of andersom.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
3. Getalproef. Verander het getal van de zin. Maak van enkelvoud, meervoud of andersom.
Het werkwoord dat verandert, is de pv.

Slide 7 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm?
Hanan bakt lekkere cakejes.

Slide 8 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm.
Januari was erg koud dit jaar.

Slide 9 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm?
Op school moeten we persoonsvormen vinden bij grammatica.

Slide 10 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm.
In een safaripark lopen de dieren vrij rond.

Slide 11 - Question ouverte

Zinsdelen
  • Zinnen zijn gemaakt van zinsdelen. 
  • Een zinsdeel is één woord of een groepje van woorden die bij elkaar horen. 
  • Voor de persoonsvorm staat nooit meer dan één zinsdeel. 

Slide 12 - Diapositive

Zo vind je de zinsdelen
  • Doe de zinsdeelproef:
  • Verander een paar keer de woordvolgorde van de zin.
  • Probeer welke woorden je samen vóór de persoonsvorm kunt zetten.

  • Bijvoorbeeld:
  • Dit weekend / gaan / we / naar de Efteling.
  • We / gaan / naar de Efteling / dit weekend.
  • Naar de Efteling / gaan / we / dit weekend.
  • Gaan / we / dit weekend / naar de Efteling?


Slide 13 - Diapositive

Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Op 11 mei starten de scholen weer.'
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 14 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?

Op straat spelen een paar jongens vrolijk met een bal.
A
3 zinsdelen
B
9 zinsdelen
C
5 zinsdelen
D
4 zinsdelen

Slide 15 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin precies?
A
4. Hoeveel / zinsdelen / heeft / deze zin precies?
B
5. Hoeveel / zinsdelen / heeft / deze / zin precies?
C
5. Hoeveel / zinsdelen / heeft / deze zin / precies?
D
6. Hoeveel / zinsdelen / heeft / deze / zin / precies?

Slide 16 - Quiz


Neem de dikgedrukte zin over noteer de persoonsvorm in hoofdletters. Verdeel de zin daarna in zinsdelen. 
Onze leerlingen hebben veel geoefend met de zinsdelen.

Slide 17 - Question ouverte

verdeel de zin in zinsdelen (zet streepjes tussen de zinsdelen):
De kat ligt op de stoel.

Slide 18 - Question ouverte

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Koala's | eten | geen | vlees.
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quiz

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Ik | wil | dat | niet.
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quiz

Aan de slag (huiswerk)
Maak opdracht 1 t/m 4 van blz. 204 en 205

Slide 21 - Diapositive