Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
CELLEN
Slide 1 - Diapositive
Aan het einde van de les kun je...
... delen van dierlijke, plantaardige, schimmel en bacterie cellen benoemen met hun kenmerken en functies
Slide 2 - Diapositive
Cellen
Cellen zijn kleine bouwstenen van organismen.
Alles wat leeft bestaat uit cellen.
Er zijn veel verschillende cellen.
Slide 3 - Diapositive
Verschillende soorten cellen hebben een verschillende vorm omdat ze een verschillende functie hebben
Slide 4 - Diapositive
Cellen van dieren
Slide 5 - Diapositive
Opdracht
Teken een dierlijke cel
geef de onderdelen aan
doe dit zelfstandig (niet afkijken)
Slide 6 - Diapositive
Dierlijke Cellen
Slide 7 - Diapositive
Cellen van planten
Slide 8 - Diapositive
Plantaardige cellen
Hebben extra celonderdelen:
Vacuole: blaasje gevuld met vocht, opslag van stoffen en stevigheid
Plastiden: korrels met speciale functie (bladgroenkorrels, kleurstofkorrels, zetmeelkorrels)
Celwand: laag om celmembraan, zorgt voor stevigheid. Is eigenlijk geen onderdeel van de cel maar tussencelstof!
Slide 9 - Diapositive
Cellen van planten en dieren
Slide 10 - Diapositive
Celorganellen
Delen van een cel die een eigen functie hebben, noem je celorganellen
Bijvoorbeeld: celkern, vacuole, plastiden
Slide 11 - Diapositive
Celmembraan
Sommige stoffen kunnen er wel doorheen en andere niet.
Slide 12 - Diapositive
Plastiden
Bladgroenkorrels: in groene delen van plant, fotosynthese Kleurstofkorrels: geven bloemen en vruchten een gele, oranje of rode kleur Zetmeelkorrels: opslag van zetmeel
Korrels kunnen van ene type overgaan in het andere type!
Slide 13 - Diapositive
Opdracht
Teken een bacteriecel
Geef de onderdelen aan
niet afkijken
Slide 14 - Diapositive
Bacterie cel
Enige cel ZONDER celkern
Celwand
Cytoplasma
Celmembraan
Slide 15 - Diapositive
Schimmel cel
Planten cel
Slide 16 - Diapositive
schimmel cel
Slide 17 - Diapositive
Wat is waar?
A
Cel 1: Plantaardige cel Cel 2: Dierlijke cel
B
Cel 1: Bacterie cel
Cel 2: Dierlijke cel
C
Cel 1: Dierlijke cel
Cel 2: Plantaardige cel
D
Cel 1: Schimmel cel
Cel 2: Plantaardige cel
Slide 18 - Quiz
Deze cel heeft een celkern en een celwand. Wat voor cel kan het zijn?
A
dierlijke cel
B
plantaardige cel
C
prokaryote cel
D
virus cel
Slide 19 - Quiz
Welke cel heeft cytoplasma?
A
Plantaardige cel
B
Dierlijke cel
C
Plantaardige en dierlijke cellen
D
Geen van beiden
Slide 20 - Quiz
Wat heeft een plantencel wel wat een dierlijke cel niet heeft?
A
celkern
B
cytoplasma
C
celmembraan
D
bladgroenkorrels
Slide 21 - Quiz
Hoe heet het vlies om een dierlijke cel heen?
A
cytoplasma
B
celmembraan
C
celwand
D
celorganel
Slide 22 - Quiz
Celkern
Vacuole
Bladgroenkorrel
Cytoplasma
Celmembraan
Celwand
Slide 23 - Question de remorquage
Een grote vacuole bevindt zich in
A
een plantaardige cel
B
een dierlijke cel
Slide 24 - Quiz
Om het celplasma zit een dun vlies dat noem je het