vragen over hoofdstuk 2 en 3

• Economie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Lening in euro's: € 5.000
Looptijd 24 mnd: maandtermijn € 225
Hoeveel euro zijn de kredietkosten?

1. € 225
2. € 400
3. € 5.400
4. € 5.000

Bij welke hypotheekvorm los je een steeds groter bedrag af?

1. Lineaire hypotheek
2. Annuïteitenhypotheek

De aanbodlijn is een overzicht van ...

1. De betalingsbereidheid
2. Consumentvertrouwen
3. De kosten
4. De leveringsbereidheid

Wat kan een oorzaak zijn van verschuiving van de vraaglijn?

1. De prijs van het product zelf is gestegen
2. Het inkomen van de consument is gestegen.
3. Een concurrerend product is goedkoper geworden.
4. De kosten van de producent zijn gedaald.

Premiedifferentiatie is...

1. ...een premie die per maand varieert
2. ...slechte risico's betalen meer premie dan goede risico's
3. ... een premie afhankelijk van het aantal verzekerden
4. ...een premie die voor de goede risico's te duur is

De Amerikaanse aandelenmarkt is een voorbeeld van ...

1. een concrete markt
2. een abstracte markt
3. zowel een concrete als een abstracte markt
4. geen van beide

Wat is Asymmetrische informatie?

1. Je veroorzaakt meer schade omdat je verzekerd bent
2. De ene weet meer dan de ander
3. Alleen de slechte risico's verzekeren zich
4. Mensen moeten verplicht een verzekering nemen

Qa = 1,5P – 7
Qv = -P + 18
Bereken de evenwichtsprijs en -hoeveelheid

1. P = 10 q = 18
2. P = 10 q = 8
3. P = 12,50 q = 11,75

Zet de marktvormen in volgorde van de minste concurrentie op de markt naar de meeste concurrentie op de markt .

1. oligopolie - monopolistische concurrentie - volkomen concurrentie - monopolie
2. oligopolie –monopolistische concurrentie –volkomen concurrentie - monopolie
3. monopolistische concurrentie - volkomen concurrentie - monopolie - oligopolie
4. monopolie –oligopolie –monopolistische concurrentie –volkomen concurrentie

Welke belasting is een directe belasting?

1. BTW
2. inkomstenbelasting
3. accijns
4. vlaktaks

I. Bij monopolistische concurrentie is er altijd sprake van heterogene producten.
II. De kans op een kartel is bij een oligopolie veel groter dan bij volkomen concurrentie.

1. Beide beweringen zijn juist.
2. Beide beweringen zijn onjuist.
3. Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
4. Bewering I is onjuist en bewering II is juist.

Wat is Btw?

1. Betaling toegevoegde waarde
2. Belasting over uitgevoerde waarde
3. Belasting toegevoegde waarde
4. By the way

De vraaglijn is een ... lijn

1. stijgende
2. dalende
3. exponentiële
4. horizontale

Wat is een voorbeeld van een vraaglijn?

1. Q = -2p + 100
2. Q = 3p - 85

De verzekeringskosten bestaan uit:

1. premie + poliskosten
2. premie + eigen risico + assurantiebelasting
3. premie + poliskosten + eigen risico
4. premie + poliskosten + assurantiebelasting

P = € 30 ; Qv = 300.000
P = € 31,50 ; Qv = 270.000
Bereken de prijselasticiteit.

1. -2,3
2. -2
3. -0,5
4. -0,2

Sparen voor een auto =

1. sparen uit voorzorg
2. sparen voor de aanschaf van duurzame producten
3. sparen voor de rente
4. sparen om een inkomstendaling op te vangen

Wat is Moral Hazard?

1. een rare gewoonte
2. Een moreel dilemma
3. Je pleegt verzekeringsfraude
4. verzekerde wordt minder voorzichtig

Samengestelde rente betekent?

1. Je krijgt iedere jaar rente op rente
2. Alleen rente krijgen op de rente
3. Alleen rente krijgen op mijn spaargeld

Spaarrekening: € 1.500
1,2% rente
Hoeveel rente na 3 jaar?

Enkelvoudige rente

1. € 54
2. € 54,65
3. € 1.554
4. € 1.554,65

Een broodje kost inclusief BTW €2,50. De btw is 9%. Wat is de prijs exlusief btw?

1. € 2,72
2. € 2,06
3. € 2,36
4. € 2,29

Een nieuwe auto kost €12.900,- exclusief BTW. Hoeveel kost de auto inclusief BTW? (Btw= 21%)

1. € 15.609,-
2. € 27.090,-
3. € 10.661,16
4. € 15.351,-