1B VZV

Welkom!
 iPad dicht op tafel.

1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom!
 iPad dicht op tafel.

Slide 1 - Diapositive

Voorbeeldzin toets
Piet heeft zijn vrienden verschillende soorten scheetkussens gedoneerd.

Persoonsvorm:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde:
Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:

Slide 2 - Diapositive

Voorbeeldzin toets
De scheetkussens van Piet zijn een ware hit geworden. 

Persoonsvorm:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde:
Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:

Slide 3 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin

Let op:
- Soms is een werkwoord opgesplitst:
Hij | voert | vandaag | actie. (actievoeren)

- Als 'te' voor een werkwoord staat, hoort het er ook bij:
Hij | verwacht | meer zakgeld | te krijgen.

- Als er 'aan het' voor een werkwoord staat, hoort het er ook bij:
Zij| zijn | fanatiek | aan het tennissen.
Hij is het voetballen niet verleerd.
Let op: voetballen is hier geen werkwoord!

Slide 4 - Diapositive

Hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord

Slide 5 - Diapositive

Werkwoord: zww/kww + hww

Belangrijkste werkwoord in de zin:

1.  Zelfstandig werkwoord (zww)

    - Geeft actie aan

   -  Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een zww.

OF 2. Koppelwerkwoord (kww)

    - Geeft eigenschap/kenmerk aan


   - ZWoBBeLS

3.  Hulpwerkwoord (hww)

Heb je meer werkwoorden in de zin? Dan is er één werkwoord het zww of kww en zijn alle andere werkwoorden hww.



Slide 6 - Diapositive

Belangrijk:
Als er meer werkwoorden in de zin staan, is de persoonsvorm altijd een hww!

Slide 7 - Diapositive

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord
Vanmiddag
gaat
het
feest
beginnen.

Slide 8 - Question de remorquage

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord
Zij
laten
hun
auto
morgen
repareren. 

Slide 9 - Question de remorquage

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord
De meiden
zullen
meestal
best wel lief
zijn. 

Slide 10 - Question de remorquage

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord
De vrouw
had
gisteren
heel erg graag
moeder 
willen 
worden. 

Slide 11 - Question de remorquage

Koppelwerkwoord || Zelfstandig werkwoord

Slide 12 - Diapositive

Naamwoordelijk deel
Heb je een koppelwerkwoord in de zin staan?
Dan moet er ook een naamwoordelijk deel zijn.
  • Vraag die je stelt -> Wat is het onderwerp?
          KWW

Soof | is | een slimmerik. 
Ond| PV| naamwoordelijk deel

Slide 13 - Diapositive

Naamwoordelijk deel?

De kok heeft fantastisch lekker gekookt.
A
De kok
B
fantastisch lekker
C
geen naamwoordelijk deel

Slide 14 - Quiz

Naamwoordelijk deel?

De kok blijkt een ware fijnproever te zijn.
A
De kok
B
een ware fijnproever
C
geen naamwoordelijk deel

Slide 15 - Quiz

Aan de slag!
Maak minimaal 5 zinnen van het oefenblad.

Werk aan je spiekbriefje.
timer
5:00

Slide 16 - Diapositive

Iets nieuws!

Slide 17 - Diapositive

aan
Houden....
Het oog laten vallen....
Bezorgd zijn....
Blij zijn....
Denken.....
van
op
om
met

Slide 18 - Question de remorquage

Slide 19 - Vidéo

Vanochtend zocht Lieke wanhopig naar haar pak koekjes.


  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Gezegde (werkwoorden)
  • Soorten werkwoorden (hww, zww, kww)
  • Naamwoordelijk deel
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp
  • Voorzetselvoorwerp

Slide 20 - Diapositive

Voorzetselvoorwerp: 
zinsdeel dat begint met een vast voorzetsel
Ik | denk | vaak | aan die vakantie.


  • Het zinsdeel 'aan die vakantie' begint met een voorzetsel: aan.

  • 'Aan' hoort hier bij het werkwoord 'denken'. Je denkt namelijk aan iets. 
Je kunt dit niet veranderen in een ander voorzetsel. 'Denken op'
Je hebt dit voorzetsel nodig voor de betekenis van 'denken aan'.

  • Het voorzetsel verliest zijn letterlijke betekenis en is  figuurlijk.

Slide 21 - Diapositive

Wat is het voorzetselvoorwerp in deze zin?

Ik geef les aan een stel knapperds.

Slide 22 - Question ouverte

Voorzetselvoorwerp: 
zinsdeel dat begint met zo'n vast voorzetsel
Maar let op!



Ik | reken | op het apparaat.
_O  ====     ________________B


Hij | wacht | op het perron. 
_O  =====    ______________B
Ik | reken | op je komst.
_O ====    _____________V


Hij | wacht | op zijn vriendin. 
_O =====      _____________V
Dit is letterlijk: 
geeft een plaats aan (bepaling).
Dit is niet letterlijk: 
je hebt het voorzetsel écht nodig.

Slide 23 - Diapositive

Voorzetselvoorwerp of niet?
Ik verlang naar de volgende vakantie.
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quiz

Voorzetselvoorwerp of niet?
Je sokken liggen bij de wasmachine.
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quiz

Even oefenen

Slide 26 - Diapositive

Wat is het voorzetselvoorwerp in deze zin?

Dat feest | liep | uit | op een geweldige vechtpartij.
A
Dat feest
B
liep uit
C
op een geweldige vechtpartij
D
geen voorzetselvoorwerp

Slide 27 - Quiz

Wat is het voorzetselvoorwerp in deze zin?

De trein | arriveert | rond 16.00u | op het perron.
A
De trein
B
rond 16.00u
C
op het perron
D
geen voorzetselvoorwerp

Slide 28 - Quiz

Wat is in deze zin het voorzetselvoorwerp?

Hij | heeft | urenlang | gewacht | op zijn vriendin.
A
Hij
B
urenlang
C
op zijn vriendin
D
geen voorzetselvoorwerp

Slide 29 - Quiz

Wat is in deze zin het voorzetselvoorwerp?

Meneer van Deutekom | ergerde | zich | mateloos | aan het spel van Helmond Sport.
A
Meneer van Deutekom
B
mateloos
C
aan het spel van Helmond Sport
D
geen voorzetselvoorwerp

Slide 30 - Quiz

Zelf oefenen

Slide 31 - Diapositive