enkelvoud en meervoud
1 / 18
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Wat is er maar één?
A
Hond
B
Honden
Slide 2 - Quiz
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Welk woord is enkelvoud?
A
bal
B
ballen
Slide 7 - Quiz
Welk woord is meervoud?
A
huis
B
huizen
Slide 8 - Quiz
enkelvoud
meervoud
fiets
schommel
pennen
vogels
olifant
stiften
handschoen
klok
borstels
tafels
Slide 9 - Question de remorquage
Welk woord in de zin is enkelvoud?
De jongens voetballen met een bal.
De jongens voetballen met een bal.
A
jongens
B
voetballen
C
bal
Slide 10 - Quiz
Welk woord in de zin is enkelvoud?
In de slaapkamer zijn veel kussens en knuffels.
In de slaapkamer zijn veel kussens en knuffels.
A
slaapkamer
B
kussens
C
knuffels
Slide 11 - Quiz
Welk woord in de zin is enkelvoud?
De vogels vliegen naar het nest.
De vogels vliegen naar het nest.
A
vogels
B
nest
C
vliegen
Slide 12 - Quiz
Welk woord in de zin is meervoud?
De jongens gaan naar buiten met een hoepel en een touw.
De jongens gaan naar buiten met een hoepel en een touw.
A
jongens
B
hoepel
C
touw
Slide 13 - Quiz
Welk woord in de zin is meervoud?
Het meisje hangt slingers op in haar kamer.
Het meisje hangt slingers op in haar kamer.
A
meisje
B
slingers
C
kamer
Slide 14 - Quiz
Welk woord in de zin is meervoud?
De meester en de juffen gooien taart naar elkaar.
De meester en de juffen gooien taart naar elkaar.
A
meester
B
juffen
C
taart
Slide 15 - Quiz
Wat is het meervoud van plant?
Slide 16 - Question ouverte
Wat is het enkelvoud van bomen?
Slide 17 - Question ouverte
Ik weet wat enkelvoud en meervoud is.
A
Ja
B
Nee
C
Beetje
