Samenvatting hoofdstuk 4 VWO 1

Samenvatting
Hoofdstuk 4
  1. Lezen, tekstverbanden en signaalwoorden en woordjes
  2. Grammatica naamwoordelijk gezegde
  3. Grammatica zelfstandig-, hulp- en koppelwerkwoorden
  4. Spelling: meervouden op -s
  5. Spelling: onvoltooid en voltooid deelwoord

1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Samenvatting
Hoofdstuk 4
  1. Lezen, tekstverbanden en signaalwoorden en woordjes
  2. Grammatica naamwoordelijk gezegde
  3. Grammatica zelfstandig-, hulp- en koppelwerkwoorden
  4. Spelling: meervouden op -s
  5. Spelling: onvoltooid en voltooid deelwoord

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

                                          
Deze woorden moet je weten voor de toets!



a gekluisterd zitten aan (al. 2)
b zorgvuldig (al. 3)
c representatief (al. 3)
d afspiegeling (al. 3)
e aandeel (al. 3)
f fictief (al. 3)
g doorgaan voor (al. 3)
h registreren (al. 4)
i sample (al. 4)
j definitief (al. 7)



– geboeid zijn door; niet weg kunnen of willen
– met veel aandacht
– een goed beeld gevend van een groep
– weergave; beeld van hoe het werkelijk is
– gedeelte
– niet echt; bedacht
– beschouwd/gezien worden als
– vastleggen; opnemen
– digitale opname van korte stukjes geluid
– voorgoed geldig

Slide 3 - Diapositive

Tegenstellingen
Mensen of dingen die elkaars tegenovergestelde zijn.

Een tegenstelling herken je soms aan een voorvoegsel:
anti-, im-, in-, a-, on-, maar kan ook gewoon het tegenovergestelde zijn.

Slide 4 - Diapositive

Tegenstellingen
technisch - 
acceptabel - 
actief - 
intern - 
monteren - 
Melancholiek - 
atechnisch
onacceptabel
inactief
extern
demonteren
opgewekt

Slide 5 - Diapositive


  1. Bekijk de andere link van Cambiumnet over tegenstellingen en maak opdracht 1. 2 en 3 in de link.
  2. Maak opdracht 1   bladzijde 103

Slide 6 - Diapositive

Woordenschat
Tegenstellingen
Mensen of dingen die elkaars tegenovergestelde zijn.

Een tegenstelling herken je soms aan een voorvoegsel:
anti-, im-, in-, a-, on-, maar kan ook gewoon het tegenovergestelde zijn.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Melancholiek - opgewekt
technisch - atechnisch
acceptabel - onacceptabel
actief - inactief
intern - extern
monteren - demonteren

Slide 9 - Diapositive

Grammatica
Zinsdelen


Naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde
Iemand doet iets
Katja schijnt met de zaklamp






Naamwoordelijke gezegde
Iemand is iets of wordt iets
Oscar schijnt heel betrouwbaar

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Naamwoordelijke gezegde

Slide 13 - Diapositive

Rob's jongere zus blijkt een goede volleybalster te zijn.

Slide 14 - Diapositive

Rob's jongere zus /blijkt/een goede volleybalster/te zijn.
      o                               pv                     

Slide 15 - Diapositive

Rob's jongere zus /blijkt/een goede volleybalster/te zijn.
      o                               pv                    

ng= blijkt (eengoede volleybalster)te zijn 

Slide 16 - Diapositive

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit 
een werkwoordelijk deel
en 
een naamwoordelijk deel.

Marijn is ( supersterk).
is= werkwoordelijk deel
supersterk = naamwoordelijk deel

Slide 17 - Diapositive

Grammatica woordsoorten hoofdstuk 4

Koppelwerkwoord
Een naamwordelijk gezegde heeft altijd een koppelwerkwoord:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten dunken voorkomen

Hulpwerkwoord
Als er méér werkwoorden in de zin staan naast het koppelwerkwoord, zijn de overige werkwoorden allemaal hulpwerkwoorden.
Tip: Als er meer dan één werkwoord in de zin staat, 
is de persoonsvorm altijd een hulpwerkwoord.

Zelfstandig werkwoord
In een zin met een werkwoordelijk gezegde 
staat altijd een zelfstandig werkwoord.


Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Koppelwerkwoorden

Een ezelsbruggetje

Maak een rap met koppelwerkwoorden
Zijn en Worden is het eerste paar
Blijven, Blijken, Lijken, Schijnen zijn de vier erna
Heten, Dunken, Voorkomen zijn de laatste drie
zo krijgen wij ze allemaal onder de knie

Slide 20 - Diapositive

Meervouden op -s

Sommige meervouden eindigen op een -s. Dat levert geen probleem op bij de woorden bureaus, injecties en gnoes. 


              Je schrijft wat je hoort!



Bij andere woorden kan er een uitspraakprobleem ontstaan als je er zomaar een -s achter plaatst. Dat is bijvoorbeeld het geval bij agenda, accu en mini.

Slide 21 - Diapositive

Wanneer schrijf je een 's?

Slide 22 - Diapositive

Let op!
Woorden die eindigen op twee of drie samenklinkende klinkers, schrijf je in het meervoud de -s aan het woord vast:
cadeaus, etuis, gameboys

Slide 23 - Diapositive

Wat is het meervoud van accu?
accu's

Slide 24 - Diapositive

En van injectie?
injecties

Slide 25 - Diapositive

Spelling voltooid en onvoltooid deelwoord
De jongen is in het water gesprongen.

Op schoolfeesten wordt altijd veel gedanst.

Op vakantie hebben we veel gesnorkeld.

Slide 26 - Diapositive

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord (vd) geeft vaak aan dat een handeling is afgerond (= voltooid). 

Het voltooid deelwoord maakt meestal deel uit van het gezegde. 
Er staat dan altijd een vorm bij van hebben, zijn of worden:

  • Is de wedstrijd vanmiddag al gespeeld?
  • Op sommige scholen wordt alleen met meerkeuzevragen getoetst.

Slide 27 - Diapositive

Zo schrijf je het voltooid deelwoord

Bij sterke werkwoorden

  • Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden eindigt vaak op -en.

-Wij zijn te laat vertrokken. 
-Jos had geld weggenomen.
Wat is een sterk werkwoord?
Bij een sterk werkwoord veranderen de klinkers in de verleden tijd:
Komen - kwamen
Vertrekken - vertrokken
Krijgen - gekregen

Slide 28 - Diapositive

Zo schrijf je het voltooid deelwoord
Bij zwakke werkwoorden eindigt meestal op -d of -t.
Gebruik:  't (e)x kofschip

– blussen pvvt: bluste → De brandweer heeft het vuur geblust (vd).
– lozen pvvt: loosde → Waar wordt het rioolwater geloosd (vd)?
Wat zijn zwakke werkwoorden
Wat is de stam van het werkwoord?
Het hele werkwoord min - en
Werken - werk
Smurfen - smurf

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Onvoltooid deelwoord
Het onvoltooid deelwoord (od) geeft aan dat een handeling aan de gang is. 


In de touringcar rijden de supporters luid zingend naar het stadion.

Slide 31 - Diapositive

Zo schrijf je het onvoltooid deelwoord
• Het onvoltooid deelwoord spel je als hele werkwoord (infinitief) + d: zingen + d =zingend
Lopend, zwetend, plukkend

Hugo heeft koppend gescoord.
Wat is het onvoltooid deelwoord en wat is het voltooid deelwoord?
Koppend is onvoltooid
Gescoord is voltooid

Slide 32 - Diapositive

Mijn moeder heeft haar hand ... (verbranden).
A
verbrand
B
verbrandt

Slide 33 - Quiz

De jongen heeft die robot goed ... (programmeren).
A
geprogrammeert
B
geprogrammeerd

Slide 34 - Quiz

Deze zin heeft een persoonsvorm en een voltooid deelwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 35 - Quiz

Succes met jullie toets!
Dinsdag 25 mei en vrijdag 28 mei

  1. Lezen, tekstverbanden en signaalwoorden
  2. Grammatica naamwoordelijk gezegde
  3. Grammatica zelfstandig-, hulp- en koppelwerkwoorden
  4. Spelling: meervouden op -s
  5. Spelling: onvoltooid en voltooid deelwoord

Slide 36 - Diapositive