spelling 3

Reflexieve werkwoorden
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
ISK

Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Reflexieve werkwoorden

Slide 1 - Diapositive

Reflexieve werkwoorden
Dit zijn werkwoorden die je gebruikt om te zeggen dat iemand iets voor zichzelf doet.
Het onderwerp en het lijdend voorwerp zijn dezelfde persoon.
Bijvoorbeeld: "zich wassen" (to wash oneself)

Slide 2 - Diapositive

Lijdend voorwerp.
Een lijdend voorwerp is een belangrijk onderdeel van een zin. Het lijdend voorwerp is het deel van de zin dat direct wordt beïnvloed door de handeling van het onderwerp. Met andere woorden, het is wie of wat iets ontvangt of ondergaat.

Voorbeeld in het Nederlands:

Zin: "Jan leest het boek."
Onderwerp (subject): Jan (hij is degene die de actie uitvoert)
Werkwoord (verb): leest (de actie)
Lijdend voorwerp (direct object): het boek (het boek is wat gelezen wordt)
In deze zin doet Jan de actie van het lezen, en het boek is wat hij leest. Het boek is dus het lijdend voorwerp.


Slide 3 - Diapositive


Vergelijking met Engels:

In het Engels noemen we dit "the direct object".
Voorbeeld in het Engels:
Sentence: "Jan reads the book."
Subject: Jan
Verb: reads
Direct object: the book (het boek)

Je kunt het lijdend voorwerp vinden door de vraag te stellen: "Wie of wat wordt er...?"

In de zin "Jan leest het boek" vraag je: "Wat leest Jan?" Het antwoord is "het boek". Dus "het boek" is het lijdend voorwerp.

Slide 4 - Diapositive

In het Nederlands gebruiken we een reflexief voornaamwoord.
Deze veranderen afhankelijk van de persoon.

Tabel:
Ik was me
Jij wast je
Hij/zij wast zich
Wij wassen ons
Jullie wassen je
Zij wassen zich

Voorbeeldzinnen:
"Ik kleed me aan." (I get dressed.)
"Zij vergist zich." (She is mistaken.)
"We haasten ons." (We hurry.)

Slide 5 - Diapositive

reflexieve werkwoorden: zich herinneren
subjectvorm
reflexief pronomen
voorbeeldzin
ik
me
Ik herinner (het) me.
jij/je
je
Jij herinnert (het) je.
u
zich
U herinnert (het)zich.
hij/zij/ze
zich
Hij herinnert (het) zich.
wij/we
ons
Wij herinneren (het) ons.
jullie
je
Jullie herinneren (het) je.
zij/ze
zich
Zij herinneren (het) zich.

Slide 6 - Diapositive

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.
Reflexieve werkwoorden herhaling

Slide 7 - Diapositive

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.
Reflexieve werkwoorden herhaling

Slide 8 - Diapositive

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.
Reflexieve werkwoorden herhaling

Slide 9 - Diapositive

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.
Reflexieve werkwoorden herhaling

Slide 10 - Diapositive

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.
Reflexieve werkwoorden herhaling

Slide 11 - Diapositive

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.
Reflexieve werkwoorden herhaling

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Lien