M1 zinsdelen + vlog bekijken

• Nederands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Leg je deze materialen op tafel?

Ipad

Nederlandse lesboek

een schrift

pen/markeerstift 

Doelen

• Grammatica zinsdelen: Je kunt het lijdend voorwerp in een zin vinden
• Grammatica zinsdelen: Je kunt de persoonsvorm, het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden.

Zinnen ontleden

pv (persoonsvorm) vraagproef en tijdproef

ow (onderwerp) wie/wat + pv

ww gez (werkwoordelijk gezegde) pv+ alle andere werkwoorden

lv (lijdend voorwerp) wat/wie + pv + ow + ww gez

mv (meewerkend voorwerp) aan wie/voor wie? + gez+ ond+ lv

bwp (bijwoordelijke bepaling) Hoe? Wanneer? Waar? 

Zinnen ontleden

pv (persoonsvorm) vraagproef en tijdproef

ow (onderwerp) wie/wat + pv

ww gez (werkwoordelijk gezegde) pv+ alle andere werkwoorden

lv (lijdend voorwerp)

mv (meewerkend voorwerp)

bwp (bijwoordelijke bepaling)

www.taaloefenen.nl

Klopt dit?

In een zin zit altijd een lijdend voorwerp. 

1. nee
2. ja

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.


Wat is het lijdend voorwerp?

1. gaf
2. de postbode
3. het pakketje
4. aan de buren

Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'

1. De jongen
2. een liefdesbrief
3. aan zijn vriendin
4. Er is geen meewerkend voorwerp

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.


Wat is het lijdend voorwerp?

1. Laura
2. haar huiswerk
3. toch
4. heeft gemaakt

Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'

1. Mijn oma
2. mij
3. het recept
4. Er is geen meewerkend voorwerp

Het meewerkend voorwerp is:

Heb jij aan Arie een nieuw formulier gevraagd?

1. jij
2. Arie
3. een nieuw formulier
4. aan Arie

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

De winnaar wordt een boekenpakket aangeboden.

1. de winnaar
2. wordt
3. een boekenpakket
4. aangeboden

Wat is het lijdend voorwerp?
'Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.'

1. Razend
2. de leraar
3. een krijtje
4. het lokaal

Wat is het onderwerp in de volgende zin?
Jan en Henk fietsen naar huis.

1. Jan
2. Henk
3. Jan en Henk
4. huis

Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:

1. wie/wat?
2. wie/wat+persoonsvorm?
3. wie/wat + werkwoordelijk gezegde
4. wie/wat + lijdend voorwerp?

Wat is het onderwerp in de volgende zin.

Gisteren heeft hij een spelletje gespeeld.

1. Gisteren
2. een spelletje
3. heeft
4. hij

Wat is het onderwerp?
Susan gaf Lies een cadeautje.

1. Lies
2. een cadeautje
3. Susan
4. Er zit geen onderwerp in deze zin.

Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

1. Peter
2. gisteren
3. zijn scooterrijbewijs
4. Er is geen lijdend voorwerp

Het lijdend voorwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:

1. wie/wat + wg + o?
2. wie/wat + wg?
3. wie/wat + mv?
4. wie/wat + lv?

Wat is het lijdend voorwerp?
'De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.'

1. De jongens
2. sneeuwballen
3. het schoolplein
4. Er is geen lijdend voorwerp