2havo - les 10 Lezen H4 + Spelling H4

Huiswerk bespreken
Schrijven van een overtuigende tekst
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Huiswerk bespreken
Schrijven van een overtuigende tekst

Slide 1 - Diapositive

Een overtuigende tekst schrijven
Met een overtuigende tekst probeer je lezers te winnen voor jouw mening. 

Een overtuigende tekst bevat een duidelijk standpunt, bijvoorbeeld 
Elke leerling moet een tablet of laptop hebben. 

Voor dat standpunt geef je goede argumenten: je maakt duidelijk waarom je dat standpunt inneemt. In je argumenten probeer je feiten te noemen die jouw standpunt ondersteunen.

Slide 2 - Diapositive

Inleiding
Schrijf de inleiding: omschrijf het onderwerp en kondig je standpunt aan met signaalwoorden zoals

 Ik vind …, Ik ben van mening dat …, Het wordt tijd dat ….




Slide 3 - Diapositive

Middenstuk
Gebruik in het middenstuk bij elk nieuw argument signaalwoorden voor een opsomming: 

om te beginnen, bovendien, vervolgens, daarnaast, ook, ten slotte.

Slide 4 - Diapositive

Slot
Herhaal in het slot kort je standpunt.
Gebruik signaalwoorden voor een conclusie: 

al met al, kortom, daarom, dus.


Zet een titel boven je tekst.

Slide 5 - Diapositive

Doelen
Lezen in een boek (uit op 4 februari)

Lezen
Je herkent feiten, meningen en argumenten.

Spelling
Je gebruikt tussenletters in samenstellingen juist

Slide 6 - Diapositive

Lezen
timer
10:00

Slide 7 - Diapositive

                       Lezen H4 - NN
                                                                                              'Je herkent feiten, meningen en argumenten'

Start:
Bekijk de afbeelding en lees onderstaande woorden. 
Verdeel ze in twee groepen en licht je keuze toe.



aantrekkelijk – belachelijk – blauwe tong – blokjespatroon – eng – kaal hoofd – lelijk – mooi – oorbellen – piercings – walgelijk – zwarte baard

Slide 8 - Diapositive

Feiten, meningen en argumenten
Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is.
Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met iemands mening kun je het eens of oneens zijn. 
Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een argument.

Slide 9 - Diapositive

Feit
– Het Paleis op de Dam staat in Amsterdam.
– Het Paleis op de Dam heeft een knaloranje voordeur.
De eerste zin is een voorbeeld van een waar feit; de tweede zin is een voorbeeld van een onwaar feit. Je kunt beide feiten controleren door naar de Dam in Amsterdam te gaan.

Slide 10 - Diapositive

Mening
Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens.

Slide 11 - Diapositive

Argument
Een argument herken je aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk en immers:
– Je zou dat blauwe jasje aan moeten doen naar het Lentefeest. (= mening) Dat staat je namelijk geweldig! (= argument)

Slide 12 - Diapositive

Feiten, meningen en argumenten
Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is.
Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met iemands mening kun je het eens of oneens zijn. 
Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een argument.
Lezen H4 blz 108-109-110
Maken opdracht 1, 2
timer
20:00

Slide 13 - Diapositive

Spelling H4
Je leert over tussenletters in samenstellingen.

Start NN:
Maak samenstellingen met de gegeven woorden.
Wat valt je op als je de samenstellingen bij a vergelijkt met die bij b?


a badkamer + deur, laken + set, horloge + maker, auto + bus
b banaan + schil, lam + wol, tand + borstel, moeder + kindje


timer
5:00

Slide 14 - Diapositive

Tussenletters in samenstellingen
Als je twee woorden aan elkaar plakt, maak je een samenstelling: fiets + tas = fietstas. Soms moet je tussen die twee woorden tussenletters toevoegen: -(e)n-, -e- of -s-.

Slide 15 - Diapositive

Zo bepaal je of je een -s- moet toevoegen
• Als je in een samenstelling een -s- hoort, dan schrijf je die ook:
– meningsverschil, Valentijnsdag.
Tip:
• Soms begint het tweede deel van de samenstelling met een s-klank. Vervang dan het tweede deel door een woord dat niet met een s-klank begint. Schrijf de -s- alleen als je hem bij de vervanging hoort:
– bruidssluier, want bruidsjapon; lievelingsschrijver, want lievelingsdier.
Maar: hoofdstad, want hoofdweg.

Slide 16 - Diapositive

Zo bepaal je of je een -(e)n- moet toevoegen

Als het eerste deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -en heeft, schrijf je -en- tussen de woorden: paardenbloem, berenvel.

Slide 17 - Diapositive

Zo bepaal je of je een -(e)n- moet toevoegen
Uitzonderingen
Schrijf geen -(e)n- (maar soms wel -e-) in deze gevallen:
• Het eerste deel heeft geen meervoud: rijstepap.
• Het eerste deel verwijst naar iets waarvan er maar één is: zonnestraal, maneschijn.
• Het eerste deel heeft (ook) een meervoud op -s: (seconde – seconden/secondes) – secondewijzer.
• Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: knarsetanden (het eerste deel verwijst naar een werkwoord), armelui, blindedarm (het eerste deel is een bijvoeglijk naamwoord).
• Het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: reuzefijn.

Slide 18 - Diapositive

Spelling H4
Tussenletters in samenstellingen

Als je twee woorden aan elkaar plakt, maak je een samenstelling: fiets + tas = fietstas. Soms moet je tussen die twee woorden tussenletters toevoegen: -(e)n-, -e- of -s-.

Maken: 1, 2, 3, 4, 8
timer
20:00

Slide 19 - Diapositive

Huiswerk
Boek meenemen
Lezen H4: opdracht 1+2 blz 108
Spelling H4: opdracht 1 t/m 3 blz 130

Slide 20 - Diapositive