Herhaling hoofdstuk 2

Herhaling hoofdstuk 2
1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 50 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Herhaling hoofdstuk 2

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen 2.1
  • Je kunt beschrijven wat de functie van water is bij gebruik tijdens wassen, oplossen en het bereiden van voedsel.
  • Je kunt verschillen in samenstelling noemen tussen drinkwater, zeewater, oppervlaktewater, grondwater en gedestilleerd water.
  • Je kunt de concentratie van een stof in een oplossing berekenen.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Watergebruik in Nederland
  • Dagelijks gebruiken we gemiddeld 6300 L water per persoon. 
  • Slechts 120 L is voor huishoudelijk gebruik: drinken, wassen, toilet spoelen, enz. 
  • Rest van het watergebruik: productie van voedsel, kleding en andere producten. 

Slide 4 - Diapositive

Functies van water
  • Drinkwater
  • Oplosmiddel: bv oplossen van zout, limonade, alcohol of zeep
  • Spoelmiddel: bv toilet doortrekken, groentes afspoelen, wond schoonmaken. 
  • Hulp bij bereiden voedsel: bv koken van rijst/groente/pasta. 

Slide 5 - Diapositive

Verschillende soorten water
Oppervlaktewater
Zeewater
Grondwater
Drinkwater
Gedestilleerd water

Slide 6 - Diapositive

Verschillende soorten water: oppervlaktewater

  • Oppervlaktewater: zichtbaar aan de oppervlakte van de aarde (zoals oceanen, rivieren, meren en slootjes).  
  • Niet schoon genoeg om te drinken. 
  • Kalk, zout, mest, mineralen uit de bodem lossen op in het oppervlaktewater. Maar ook komt er zwerfafval, afvalwater van bedrijven en bij zware regenval komt er rioolwater in terecht. 

Slide 7 - Diapositive

Verschillende soorten water: zeewater

  • Zeewater 
  • Kan je niet drinken: zeewater is té zout!

  • Drinkwater moet ''zoet'' zijn: dat betekent dat het niet zout is. 
  • Slechts 1% van het oppervlakte water is zoet, dus we moeten zuinig zijn!

Slide 8 - Diapositive

Verschillende soorten water: drinkwater

  • Drinkwater: is geschikt voor menselijke consumptie. 
  • Nederlands kraanwater is drinkwater. 

  • Drinkwater is scheikundig gezien géén zuiver water! Want in drinkwater zitten andere stoffen opgelost: bijvoorbeeld zuurstof en natuurlijke mineralen zoals kalk. 
  • De samenstelling van drinkwater varieert!

Slide 9 - Diapositive

Verschillende soorten water: gedestilleerd water

  • Gedestilleerd water: zuiver water
  • Komt niet in de natuur voor
  • Verkrijg je door te destilleren

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Concentratie
De concentratie is de massa van een stof die is opgelost per liter oplossing. 

De concentratie kun je berekenen met de volgende formule: 

Slide 12 - Diapositive

Berekenen concentratie
bereken de concentratie in g/L
g/L is letterlijk (aantal) gram delen door (aantal) liter

Slide 13 - Diapositive

Concentratie
ORS is een oplossing van zouten en suiker in water. De stof wordt toegediend aan patiënten met uitdrogingsverschijnselen, om de vocht- en zoutbalans in hun lichaam weer te herstellen. Een glas ORS van 0,20 L bevat onder andere 0,50 g keukenzout. Bereken de concentratie keukenzout in ORS.

Slide 14 - Diapositive

Leerdoelen 2.2 
  • Je kunt uitleggen hoe schoonmaken met water werkt.
  • Je kunt de werking van zeep beschrijven.
  • Je kunt uitleggen wat ontsmetten is.
  • Je kunt aangeven wat het verschil is tussen hard en zacht water.
  • Je kunt uitleggen wanneer kalkzeep ontstaat en wat de nadelen van kalkzeep zijn.

Slide 15 - Diapositive

Functies van water
  • Water is een goed oplosmiddel voor veel soorten vuil.
  • Vuil lost beter op in warm water dan in koud water.
  • Water is ook een goed spoelmiddel (zie voorbeelden op plaatjes)



Slide 16 - Diapositive

Zeep
  • Belangrijkste schoonmaakmiddel bij het wassen of reinigen is altijd water geweest
  • Maar alles wordt veel schoner als je ook zeep gebruikt (bv. voor het verwijderen van vetvlekken)

Slide 17 - Diapositive

Zeep
  • Natuurlijke zepen: grondstoffen van plantaardige en/of dierlijke oliën en vetten. (Bv. toiletzeep en gele of groene zeep.)
  • Synthetische zepen: grondstoffen uit aardolieproducten (Bv.  afwasmiddel, waspoeder, allesreiniger of shampoo.)


Slide 18 - Diapositive

Werking van zeep
  • Zeep zorgt ervoor dat het water en de vetten mengen.

  • Hoe noemen we het soort mengsel waarbij water en vetten niet mengen?
  • Emulsie


Slide 19 - Diapositive

Werking van zeep
  • Emulgator: een hulpstof die er voor zorgt dat je emulsie mengt. (vb: zeep)
  • Hydrofiel: de kop is hydrofiel, deze is goed oplosbaar in water. ‘’waterlievend’’
  • Hydrofoob: de staart is hydrofoob, deze lost niet op in water, maar wel in stoffen als olie en vet. ‘’watervrezend’’


Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Leidingwater
  • Hard water: water met veel opgeloste kalk
  • Zacht water: water met weinig opgeloste kalk
  • Opgeloste kalk wordt onoplosbaar als het water wordt verhit: er ontstaat kalkaanslag die ketelsteen wordt genoemd.
  • Vb. kalkaanslag in koffiezetapparaten en wasautomaten, met name op het verwarmingselement.


Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Zeep en leidingwater
  • Zeepmoleculen in natuurlijk zeep reageren met kalk die in leidingwater zit opgelost. De witte stof die hierbij ontstaat wordt kalkzeep genoemd.
  • Vorming van kalkzeep heeft twee nadelen:

  1. Tijdens wassen kan kalkzeep in de kleding terechtkomen, waardoor deze grauw wordt.
  2. Je hebt meer zeep nodig omdat een deel van je zeepmoleculen met het opgeloste kalk reageert.


Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Ontsmetten
  • Bij ontsmetten maak je ziekteverwekkers zoals virussen en bacteriën onschadelijk. 
  • Handen wassen met zeep is de meest effectieve maatregel om ziektes te voorkomen. 

Slide 27 - Diapositive

Leerdoelen 2.3 
  • Je kunt de hoofdbestanddelen noemen van (reinigings)crème, tandpasta en shampoo.
  • Je kunt zes cosmetische middelen noemen.
  • Je kunt de werking en toepassing van drie cosmetische middelen beschrijven.

Slide 28 - Diapositive

Leerdoelen 2.4
  •  Je kunt van een aantal bekende oplossingen aangeven of ze zuur of basisch zijn.
  • Je kunt eigenschappen en toepassingen van zure en basische oplossingen noemen.
  • Je kunt het verband beschrijven tussen de concentratie van zure en basische  oplossingen en de pH.
  • Je kunt met een indicator bepalen of een oplossing zuur, basisch of neutraal is.
  •  Je kunt veilig werken met chemicaliën met het gevarensymbool ‘niet mengen’.

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Mengen
Schoonmaakmiddelen nooit met elkaar mengen.
  • Als je een zuur schoonmaakmiddel met een chloorbleekmiddel mengt, ontstaat er giftig chloorgas.
  • Als je chloorbleekmiddel met urine mengt ontstaat er ook giftig chloorgas: spoel dus eerst het bleekmiddel weg voor toiletgebruik.
  • Mengen van zure en basische schoonmaakmiddelen heeft geen nut; ze heffen elkaars werking op.


Slide 32 - Diapositive

Zure/basische/neutrale oplossingen
Zure reinigingsmiddelen
  • Reinigingsmiddel waarin een zuur is opgelost
  • Vb: huishoudazijn, ontkalkingmiddel, antikalkmiddelen en zoutzuur.
  • Doel: ontkalken; verwijderen van ketelsteen of kalkaanslag.
Basische reinigingsmiddelen
  • Reinigingsmiddel waarin een base is opgelost
  • Vb: gootsteenontstopper, ammonia, soda en zeep.
  • Doel: bevat vrijwel altijd zeepmoleculen, haalt vettig vuil weg.
Neutrale oplossingen: Als een oplossing geen zuur of base bevat.


Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive

Concentratie en de zuurgraad (in pH)
Zure oplossing: pH <7​
  • Hoe zuurder de oplossing, hoe lager de pH
Neutrale oplossing : pH =7​
Basische oplossing: pH > 7
  • Hoe basischer de oplossing, hoe hoger de pH

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive

Universeel indicatorpapier

Slide 40 - Diapositive

2.5 Zuur-base reacties
  • Je kunt uitleggen dat neutraliseren en ontkalken zuur-basereacties zijn.
  • Je kunt van een gegeven zuur-basereactie het reactieschema geven.
  • Je kunt een indicator gebruiken om met een kleuromslag het eindpunt van een neutralisatiereactie zichtbaar te maken.
  • Je kunt uit het resultaat van een titratie de concentratie van een zure of basische oplossing berekenen.

Slide 41 - Diapositive

Slide 42 - Diapositive

Slide 43 - Diapositive

Zuur-base reactie
  • Zuur-basereactie: reactie tussen een zuur en een base
  • zuur + base --> reactieproducten
  • Ontkalken >>
  • Neutraliseren: Precies genoeg base aan een zuur toevoegen, dat de oplossing neutraal wordt (=zuur-base reactie)

Slide 44 - Diapositive

Titratie
< Buret

Slide 45 - Diapositive

Titratie
  • Titratie: een methode om de concentratie van een stof in een oplossing te bepalen. Doormiddel van neutralisatie
  • Wat is de pH van een neutrale oplossing? 
  • pH 7
  • Hoe kun je zien dat een oplossing geneutraliseerd is?
  • Indicator gebruiken; bijvoorbeeld fenolftaleïne
  • Kleuromslag = neutraal, dat is de eindpunt van de titratie

Slide 46 - Diapositive

Rekenen aan titratie: voorbeeld
  • Er wordt 25 mL keukenazijn afgemeten en in een erlenmeyer gedaan. 
  • Twee druppels fenolftaleïne wordt toegevoegd
  • Na toevoeging van 19,4 mL natronloog slaat de kleur om van kleurloos naar roze. 
  • Gegeven: 1 mL natronloog komt overeen met 55 mg azijnzuur.
  • Gevraagd: bereken de concentratie azijnzuur in keukenazijn

Slide 47 - Diapositive

Er wordt 25 mL keukenazijn afgemeten en in een erlenmeyer gedaan.
Twee druppels fenolftaleïne wordt toegevoegd
Na toevoeging van 19,4 mL natronloog slaat de kleur om van kleurloos naar roze.
Gegeven: 1 mL natronloog komt overeen met 55 mg azijnzuur.
Gevraagd: bereken de concentratie azijnzuur in keukenazijn

Slide 48 - Diapositive

Stappen voor rekenen aan titratie: 
  1. Tekeningetje maken 
  2. Gegeven/gevraagd tabel maken
  3. Eerst gegeven invullen (gegeven is iets wat je voor de proef al weet)
  4. Daarna gevraagd invullen: je vult in hoeveel je met de buret heb toegevoegd, andere is vraagteken
  5. Reken het vraagteken uit, door de verhoudingstabel verder in te vullen. 
  6. Schrijf de som op.

Slide 49 - Diapositive

Slide 50 - Diapositive