2. Week 37 - grammatica

1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, havo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
1. Nulmeting nakijken
2. Rubrics invullen
3.  Aan de slag

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Benoem alle woordsoorten in de onderstaande zin:
Mijn vader is vijf jaar voorzitter geweest. 

Mijn
vader
is
vijf
jaar
voorzitter
geweest
BZV
ZN
HWW
ZWW
TW

Slide 14 - Question de remorquage

Benoem de woordsoort van het woord tussen haakjes
13. Wij vonden (het) optreden fantastisch.
bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
voegwoord
werkwoord
zelfstandig naamwoord
(het)

Slide 15 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en sommige woorden benoem je niet.
znw
bnw
lw
hww
vz
zww
bw
Twan
heeft
voor
zijn
verjaardagsgeld
een
nieuwe
fiets
gekocht.
rode
snel

Slide 16 - Question de remorquage

Aan de slag!
Bekijk je rubric en ga aan de slag met de onderdelen die minder goed gingen, of waar je bij de nulmeting niet meer zoveel van af wist.
Kijk na iedere gemaakte opdracht na!

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
1. Starter
2. Nieuwe woordsoorten
3. Aan de slag

Slide 19 - Diapositive

Je gaat woordsoorten benoemen. Zet de woorden op de juiste plek in het tabel.
ww
lw
znw
bnw
vz
pers. vnw
bez. vnw
Ik
moet
de
haren
van
jouw
hond
kammen
zwarte

Slide 20 - Question de remorquage

Is het onderstreepte werkwoord een koppelwerkwoord of een zelfstandig werkwoord.
Koppelwerkwoord 

Zelfstandig werkwoord

Ze is jong geweest.
Gister heb ik op school de hele dag geleerd.
Lisa is vorig jaar 22 jaar geworden.

Slide 21 - Question de remorquage

hulpwerkwoord
koppelwerkwoord
Hij is bleek geworden.
Zij is een docent. 
Hij blijkt grappig te zijn.
Zij is een optimist gebleven.
De fietser werd misselijk.
Hij wil agent worden.

Slide 22 - Question de remorquage

Wij
Koppelwerkwoord
Hulpwerkwoord
Zelfstandig werkwoord
hadden
moeten 
kunnen
lopen

Slide 23 - Question de remorquage

Wat zijn bijwoorden? Meerdere antwoorden kunnen goed zijn..
Bijwoorden ...
A
geven extra informatie bij een werkwoord.
B
geven extra informatie bij een zelfstandig naamwoord.
C
geven extra informatie bij een bijvoeglijk naamwoord.
D
geven extra informatie bij een ander bijwoord.

Slide 24 - Quiz



Zoek het bijwoord:

Morgen geef ik een feestje.
A
morgen
B
geef
C
een
D
feestje

Slide 25 - Quiz

Is 'aan' een bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?

Hij zette de oude televisie aan.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 26 - Quiz

Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?

De blauwe racefiets is mijn snelste. Snelste
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
Bijwoord

Slide 27 - Quiz

Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?

Dat is een erg moeilijke opdracht. erg?

A
Bijvoeglijk naamwoord
B
Bijwoord

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Aan de slag!
Ga aan de slag met de opdrachten.
Maak er 1 en kijk hem direct na.
Ga dan pas naar de volgende stof.

Slide 33 - Diapositive

lijdend/bedrijvend      actief/passief

Je kunt zinnen in de actieve of passieve vorm zetten:
actief (bedrijvend): het onderwerp doet iets:
De leerlingen lezen een goed boek tijdens de les.

passief (lijdend): het onderwerp doet niets:
Het boek wordt gelezen door de leerlingen.

Slide 34 - Diapositive

Omzetten lijdend->bedrijvend
  • De doorbepaling wordt het onderwerp.
  • Het onderwerp wordt LV.
  • Haal uit het gezegde de vorm van 'worden' of 'zijn' weg.


Slide 35 - Diapositive

Van lijdend naar bedrijvend
De toets wordt door de leerlingen gemaakt.
PV = wordt
OW = de toets, OW doet niets (lijdend)

Bedrijvend: OW > LV + worden/zijn, door weglaten
De leerlingen maken de toets.
(OW de leerlingen doen iets > dus bedrijvend)



Slide 36 - Diapositive