3MAVO - Taalverzorging Grammatica - H4

Taalverzorging Grammatica - H4
Verwijswoorden
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 2-4

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Taalverzorging Grammatica - H4
Verwijswoorden

Slide 1 - Diapositive

DOEL


- je kunt de juiste verwijswoorden gebruiken

Slide 2 - Diapositive

Het was vervelend dat ik in mijn vakantie kiespijn kreeg.
Het verwijst naar:
____
A
mijn vakantie
B
was vervelend
C
kiespijn
D
dat ik in mijn vakantie kiespijn kreeg

Slide 3 - Quiz

Die generatie wil dat er meer met haar wensen rekening wordt gehouden.
Haar verwijst naar:
_____
A
Die generatie
B
wensen
C
rekening houden
D
met haar wensen rekening houden

Slide 4 - Quiz

Het eerste elftal behaalde gisteren zijn derde overwinning op een rij.
Zijn verwijst naar:
_____
A
Het eerste elftal
B
derde overwinning
C
op een rij
D
derde overwinning op een rij.

Slide 5 - Quiz

De toneelvereniging zal haar voorstelling dit jaar in de Nobelaer geven.
Haar verwijst naar:
_____
A
De toneelvereniging
B
voorstelling
C
dit jaar
D
in de Nobelaer.

Slide 6 - Quiz

Ik moet mijn verstandskiezen laten trekken en dat valt niet mee.
Dat verwijst naar:
_____
A
verstandskiezen laten trekken
B
mijn verstandskiezen laten trekken
C
Ik
D
Ik moet mijn verstandskiezen laten trekken

Slide 7 - Quiz

Roken kan schadelijk voor je gezondheid zijn: daar kun je kanker van krijgen.
Daar ... van verwijst naar:
___________
A
Roken
B
schadelijk
C
voor je gezondheid
D
Roken kan schadelijk voor je gezondheid zijn

Slide 8 - Quiz

Verwijswoorden


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 9 - Diapositive

Verwijswoorden


vrouwelijke woorden: verwijs met zij of haar


mannelijke woorden: verwijs met hij of zijn


onzijdige woorden: verwijs met het of zijn

vrouwelijk / mannelijk / onzijdig
Als mijn tante komt logeren, neemt zij haar hondjes mee.
Ben gaat zwemmen en hij neemt zijn duikbril mee.
Het rugbyteam behaalde zijn eerste beker.

Slide 10 - Diapositive

Verwijswoorden

hun:



hen:

hun of hen

hun iPad (bezittelijk voornaamwoord)

Ik geef hun een iPad (meewerkend voorwerp zonder voorzetsel)

die jongen heeft hen voorgelogen (lijdend voorwerp)

Ik geef een iPad aan hen (na een voorzetsel)

Slide 11 - Diapositive

Jimmy's scooter, die/dat was gestolen, werd teruggevonden door de politie.
A
die
B
dat

Slide 12 - Quiz

Een roze koek vind ik lekker, maar deze/dit is bedorven
A
deze
B
dit

Slide 13 - Quiz

Een meisje die/dat bij mij in de klas zit, is verliefd op Luc.
A
die
B
dat

Slide 14 - Quiz

Het grote klaslokaal is bezet, maar deze/dit hier is leeg.
A
deze
B
dit

Slide 15 - Quiz

Het nieuwsbericht over de grote brand, die/dat op NU.nl stond, veroorzaakte veel onrust.
A
die
B
dat

Slide 16 - Quiz

Vul een passend verwijswoord in:
Suus bezocht haar opa en gaf ___ een tijdschrift.

Slide 17 - Question ouverte

Vul een passend verwijswoord in:
Morgen kiest het verenigingsbestuur ___ nieuwe voorzitter.

Slide 18 - Question ouverte

Vul een passend verwijswoord in:
Heb jij de adressen van alle honkbalteamleden? Wil je me ___ even e-mailen?

Slide 19 - Question ouverte

Vul een passend verwijswoord in:
Deze mensen moeten aan de kant, want ____ staan in de weg.

Slide 20 - Question ouverte

Vul een passend verwijswoord in:
Het meisje ___ op de cover van de Yes staat, is de zus van mijn vriendin.

Slide 21 - Question ouverte

Vul een passend verwijswoord in:
De ouders gaven ___ mening over de lessen van de docent.

Slide 22 - Question ouverte

Vul een passend verwijswoord in:
Waar is mijn mobieltje? Ik ben ___ al dagen kwijt.

Slide 23 - Question ouverte

Vul een passend verwijswoord in:
In de studiewijzer staat de stof ___ jullie moeten leren voor het volgende proefwerk.

Slide 24 - Question ouverte

Vul een passend verwijswoord in:
Jasper stelde zich voor aan de directrice en gaf ___ een hand.

Slide 25 - Question ouverte

Vul een passend verwijswoord in:
Een roze koek vind ik lekker, maar ____ is bedorven.

Slide 26 - Question ouverte

Het grote lokaal is bezet, maar ____ is leeg.
A
deze
B
dit

Slide 27 - Quiz

Een meisje____ bij mij in de klas zit is verliefd op Luc.
A
die
B
dat

Slide 28 - Quiz

Als Rik boos is, dan schreeuwt hij de longen uit ____ lijf.
A
zijn
B
haar

Slide 29 - Quiz

Jimmy's scooter, ____ gestolen was, werd teruggevonden door de politie.
A
die
B
dat

Slide 30 - Quiz

___, die volgend jaar vmbo-examen doet, wil laborante worden.
A
Zijn zus
B
Zij zusje

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Vidéo

Heb jij ___ dat je moet maken al af?
A
de opdracht
B
het werkstuk

Slide 33 - Quiz