paragraaf 1 t/m 3

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Arbeidsproductiviteit

1. De productie per machine in een bepaalde tijd
2. De productie per bedrijf
3. De arbeid per bedrijf
4. De productie per werknemer in een bepaalde tijd

Afzet=

1. Winst-overige kosten
2. Overige kosten
3. Aantal verkochte producten
4. Afzet x verkoopprijs

Brutowinst is 35% van de omzet.
De omzet is € 400,-
Bereken de inkoopwaarde vd omzet.

1. 0,35 x 400 = € 140,-
2. 0,65 x 400 = € 260,-
3. 400/135 x 35 = € 103,70
4. 400/65 x 35 = € 215,38

Aanschafwaarde van de machine is € 37.500,-
Restwaarde is € 5.000,- de levensduur is 7 jaar
Bereken wat er elk jaar moet worden afgeschreven.

1. € 5.000,-
2. € 6.071,43
3. € 4.642,86
4. € 5.357,14

Sleep de juiste begrippen naar de juiste omschrijving

B) Industriële onderneming

C) Handelsonderneming

A) Dienstverlenende onderneming

1) Onderneming die van ingekochte grondstoffen en halffabricaten nieuwe goederen maakt

2) Onderneming die goederen inkoopt en ze in dezelfde staat doorverkoopt. 

3) Meestal ondernemingen die arbeid beschikbaar stellen, die ruimte verhuren, of tegen een afgesproken bedrag een opdracht uitvoeren.

Handelsonderneming De Boer verkoopt het product Ultra voor € 15, aan een aantal winkels verspreid over het land.
De inkoopprijs bedraagt € 6,-.
Bereken de brutowinst voor één Ultra als percentage van de inkoopprijs.

1. 40%
2. 25%
3. 60%
4. 150%

Hoe bereken je de Omzet?

Omzet=...

1. Afzet x Verkoopprijs
2. Verkoopprijs x Inkoopprijs
3. Afzet x Inkoopprijs
4. Kosten + Verkoopprijs

De brutowinst is 40% van de inkoopwaarde.
De inkoopwaarde v.d. omzet is € 600,-
Hoeveel is de omzet?

1. €1000,-
2. €240,-
3. €840,-
4. €560,-

Bedrijven streven naar een hoge arbeidsproductiviteit. De arbeidsproductiviteit kan toenemen door:

1. scholing
2. prestatieloon
3. verbeteren van arbeidsomstandigheden
4. Alle antwoorden zijn goed,

Afschrijving per jaar is € 5.000,-
Aanschafwaarde van de machine is € 37.500,-
Bereken het afschrijvingspercentage van de machine.

1. 33,33%
2. 1,33%
3. 13,33%
4. 0,133%

Afschrijving is:

1. (aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren
2. (restwaarde - aanschafprijs) : aantal gebruiksjaren
3. (aanschafprijs - restwaarde) x aantal gebruiksjaren
4. (aanschafpijs + restwaarde) : aantal gebruiksjaren

Zet de onderdelen van de loonbereking 

in de juiste volgorde.  Het hoogste 

bedrag komt bovenin.

Loonkosten

Premies werkgever

Brutoloon 

Loonbelasting en premies werknemer

Nettoloon

De werkelijke totale brutowinst is € 770,50
De werkelijke totale brutowinst is
......... % hoger dan de verwachte totale brutowinst van € 768,50

1. 0,3% hoger dan Manuel verwachtte.
2. 0,6% hoger dan Manuel verwachtte.
3. 0,6% lager dan Manuel verwachtte.
4. 0,3% lagerdan Manuel verwachtte.

Hoe bereken je de brutowinst?

Brutowinst = ...

1. Inkoopwaarde - Omzet
2. Omzet - Bedrijfskosten
3. Omzet + Winst
4. Omzet - Inkoopwaarde

omzet : afzet

Wat hoort bij elkaar:

afzet × inkoopprijs =

omzet : verkoopprijs

verkoopprijs

afzet

inkoopwaarde

De boekwaarde bereken je door:

1. aanschafwaarde - alle afschrijvingen
2. aanschafwaarde + alle afschrijvingen
3. restwaarde - alle afschrijvingen
4. boekwaarde + restwaarde

1. Omzet = afzet x                                                          

2. Omzet -                                 = brutowinst

3. Brutowinst -                                  = nettowinst

  

bedrijfskosten

verkoopprijs

inkoopwaarde

nettowinst

brutowinst

inkoopprijs

De winst bij break-even is

1. maximaal
2. nul
3. dat moet je eerst uitrekenen
4. minimaal

De break-even afzet is 5000 producten. De prijs is 500 euro. Wat is de break-even omzet?

1. 2.000.000 euro
2. 2.500.000 euro
3. 2.250.000 euro
4. 2.750.000 euro

Wat is het Break-even punt?

1. snijpunt van de tck en tvk
2. snijpunt van de tck en to
3. snijpunt van de to en tk
4. snijpunt van de tvk en to

De break-even afzet is 5000 producten. De prijs is 500 euro. Wat is de break-even omzet?

1. 2.000.000 euro
2. 2.500.000 euro
3. 2.250.000 euro
4. 2.750.000 euro

Wat houdt het break-even punt in?

1. Quitte spelen
2. Geen winst, geen verlies
3. Kostendekkend zijn
4. Alle drie de antwoorden.

Wat is een voorbeeld van
constante kosten?

1. Inkoop
2. Seizoens medewerker
3. Autoverzekering
4. Benzine

Wat zijn constante kosten?

1. Die zijn niet afhankelijk van de afzet.
2. Die zijn wel afhankelijk van de afzet.
3. Die kunnen niet veranderen.
4. Die komen uit het buitenland.

Wat zijn variabele kosten?

1. Nemen toe als de productie toeneemt.
2. Die zijn niet afhankelijk van de afzet.
3. Kunnen veranderen als het bedrijf investeert
4. Die komen uit het buitenland.

Een voorbeeld van
Variabele kosten:

1. Afschrijving gebouwen
2. Huur magazijn
3. Materiaalkosten
4. Gereedschapskosten

De consumenten prijs is € 185,- (inclusief BTW), de BTW is 9%. Wat is de prijs zonder BTW?

1. € 168,35
2. € 169,72

9% BTW of 21% BTW

1. 9%
2. 21%

De consumenten prijs is € 67,- (incl. BTW), de BTW is 21%. Wat is de prijs zonder BTW?

1. € 52,93
2. € 55,37

De consumentenprijs is € 25,86. BTW is 21% BTW. Wat is het BTW bedrag?

1. € 4,49
2. € 5,43
3. € 4,75

9% BTW of 21% BTW

1. 9%
2. 21%

is de Consumentenprijs inclusief btw of exclusief btw?

1. inclusief
2. exclusief