VEI 10. Regeling M4 Herhalen, oefenen met examenvragen 2023

1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 18 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

10. Regeling M4 Herhalen, oefenen, examenvragen etc.
10.1.1 Je kunt de delen en de functies van het zenuwstelsel noemen. 
10.2.1 Je kunt in een afbeelding van een zenuwcel de delen benoemen. 
10.2.2 Je kunt drie typen zenuwcellen noemen met hun functies en kenmerken. 
10.2.3 Je kunt omschrijven wat een zenuw is en je kunt drie typen zenuwen noemen met hun kenmerken. 
10.3.1 Je kunt de delen van het ruggenmerg noemen met hun functies en kenmerken. 
10.4.1 Je kunt de delen van de hersenen noemen met hun functies en kenmerken. 
  10.4.2 Je kunt de invloed van verdovende, stimulerende en bewustzijnsveranderende middelen op het zenuwstelsel beschrijven en de risico’s van het gebruik van verslavende middelen noemen. 
10.5.1 Je kunt de functies van reflexen noemen en je kunt een reflexboog beschrijven. BI/K/11 2a;2e;2f bewuste reactie, reflex, reflexboog
10.6.1 Je kunt de bouw en functie van het hormoonstelsel beschrijven en je kunt in een afbeelding de belangrijkste hormoonklieren benoemen. 
10.6.2 Je kunt de werking beschrijven van hormonen uit de hypofyse en uit de schildklier. 
10.6.3 Je kunt de werking beschrijven van hormonen uit de eilandjes van Langerhans en uit de bijnieren. 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Boek blz. 176 Maak opdr. 1, 2, 3 en 4
in je schrift. Laat ruimte over voor verbeteringen!
Van alle behandelde examenvragen komt er 1 (of misschien 2) voor in de toets!
timer
5:00

Slide 4 - Diapositive

1
Hormoonklieren in de hersenen
1.  De letters P en Q in afbeelding 1 geven twee delen van het centraal zenuwstelsel aan.
Hoe heten deze delen?

P = hersenstam (1p)
Q = kleine hersenen (1p)

Slide 5 - Diapositive

2. De epifyse maakt het hormoon melatonine dat het slapen regelt. De productie van dit hormoon wordt beïnvloed door de hoeveelheid licht die op het netvlies valt. Vanuit het netvlies worden impulsen via delen van de hersenen naar de epifyse geleid.

Door welke zenuwcellen worden deze impulsen dan geleid?
A Alleen door bewegingszenuwcellen.
B Alleen door gevoelszenuwcellen.
C Alleen door schakelcellen.
D Door bewegingszenuwcellen en door gevoelszenuwcellen.
E Door bewegingszenuwcellen en door schakelcellen.
F Door gevoelszenuwcellen en door schakelcellen.


Gevoelszenuwcellen geleiden impulsen van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel.
• Bewegingszenuwcellen geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren en klieren.
• Schakelcellen geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel (o.a. van gevoelszenuwcellen naar bewegingszenuwcellen).

2

Slide 6 - Diapositive

3
3. Jens doet twee uitspraken over hormonen uit de hypofyse:
1  Hormonen uit de hypofyse beïnvloeden de groei.
2  Hormonen uit de hypofyse beïnvloeden de menstruatiecyclus.
Wat is juist?

A Geen van beide uitspraken.
B Alleen uitspraak 1.
C Alleen uitspraak 2.
D Uitspraak 1 en uitspraak 2.
D

Slide 7 - Diapositive

4
4.  
De hypothalamus beïnvloedt onder andere de lichaamstemperatuur. Als de temperatuur van het bloed te laag wordt, maakt de hypothalamus meer van het hormoon TRH. Dit heeft tot gevolg dat de hypofyse meer van het hormoon TSH maakt. TSH zet de schildklier aan om meer van het schildklierhormoon thyroxine te produceren. Afbeelding 2 geeft dit schematisch weer.
Naar aanleiding van het schema doet Nelly twee uitspraken:
1 Thyroxine remt de productie van TRH.
2 Als thyroxine de hypofyse remt, maakt de schildklier meer thyroxine.

A Geen van beide uitspraken.
B Alleen uitspraak 1.
C Alleen uitspraak 2.
D Uitspraak 1 en uitspraak 2.
B

Slide 8 - Diapositive

Maak nu opdr. 5, 6, 7 en 8 (blz.177 en 178)
timer
5:00

Slide 9 - Diapositive

5
Slikken
5. Slikken is een reflex die optreedt als zintuigcellen achter op de tong geprikkeld worden. Om deze slikreflex te laten plaatsvinden, worden impulsen langs zenuwcellen geleid.
Worden deze impulsen via bewegingszenuwcellen geleid? En worden ze via gevoelszenuwcellen geleid?
A Alleen via bewegingszenuwcellen.
B Alleen via gevoelszenuwcellen.
C Eerst via bewegingszenuwcellen en daarna via gevoelszenuwcellen.
D Eerst via gevoelszenuwcellen en daarna via bewegingszenuwcellen.
D
• Gevoelszenuwcellen geleiden impulsen van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel.
• Bewegingszenuwcellen geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren en klieren.
• Schakelcellen geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel (o.a. van gevoelszenuwcellen naar bewegingszenuwcellen).

Slide 10 - Diapositive

6







Pijn bij vissen
6.   Uit het feit dat de pijnstiller geen invloed heeft op de reactie van de vissen, leidt Lisa af dat het spartelen van de vissen een reflex is.
Leg uit waardoor de pijnstiller geen invloed heeft op een reflex.

Uit de uitleg moet blijken dat de impulsen bij een reflex niet via de grote hersenen geleid worden. (Tekst: De pijnstiller zorgt er in de grote hersenen voor dat impulsen uit de pijnzintuigen niet worden verwerkt.)

Lisa wil weten of vissen pijn kunnen voelen. In een artikel leest ze dat vissen, net als mensen, zenuwuiteinden in de huid hebben die werken als pijnzintuigen.
Lisa leest over een experiment waarin een bioloog een groot aantal goudvissen heeft verdeeld in twee groepen. In de ene groep kregen de vissen een pijnstiller, in de andere groep niet. Die pijnstiller zorgt er in de grote hersenen voor dat impulsen uit de pijnzintuigen niet worden verwerkt.
De bioloog prikkelde bij alle vissen de pijnzintuigen in de huid. In beide groepen reageerden de vissen door te gaan spartelen. 

Slide 11 - Diapositive

7
Twee uur na het experiment is er een verschil in het gedrag van de vissen van beide groepen. De vissen die de pijnstiller hebben gekregen, gedragen zich normaal, zoals vóór het experiment. De vissen die geen pijnstiller hebben gekregen, gedragen zich onrustig.
Lisa trekt hieruit de conclusie dat de vissen die geen pijnstiller kregen, tijdens het experiment pijn hebben waargenomen.
Citeer de zin(nen) waarop Lisa haar conclusie baseert. (2p)
De vissen die de pijnstiller hebben gekregen, gedragen zich normaal, zoals vóór het experiment. (1p)
De vissen die geen pijnstiller hebben gekregen, gedragen zich onrustig. (1p)

Slide 12 - Diapositive

8
8.  Welke groep vissen uit het experiment van Lisa vormt de controlegroep?
de vissen die geen pijnstiller hebben gekregen

Slide 13 - Diapositive

Maak nu opdracht 9, 10, 11 en 12
timer
5:00

Slide 14 - Diapositive

9





9.  Welke letter geeft de klier aan die oxytocine maakt? 
En welke letter geeft een klier aan die adrenaline maakt?

oxytocine = Q (1p)
adrenaline = S (1p)

Hormonen en bevallen
Het hormoon oxytocine stimuleert de weeën tijdens een bevalling. Dit hormoon wordt gemaakt door de hypofyse. Het hormoon adrenaline remt de productie van oxytocine. In afbeelding 3 geven letters hormoonklieren in het lichaam van een vrouw aan.

Slide 15 - Diapositive

10
De lever
Als het glucosegehalte van het bloed daalt, zetten levercellen glycogeen om in glucose. Het glucosegehalte van het bloed stijgt dan weer. Deze omzetting van glycogeen in glucose wordt geregeld door een hormoon dat gemaakt wordt in de eilandjes van Langerhans.
Als bepaalde vetten de dunne darm bereiken, worden er impulsen via de hersenen doorgegeven naar de lever. De levercellen geven dan minder glucose af aan het bloed. In afbeelding 4 is een deel van de weg van impulsen aangegeven die hierbij betrokken zijn. 
10.
Hoe heet dit hormoon?
A Adrenaline.
B Glucagon.
C Insuline.


Slide 16 - Diapositive

11
11.  De letter P geeft een deel van het zenuwstelsel aan dat impulsen geleidt van en naar de hersenen.
Hoe heet dit deel van het centrale zenuwstelsel?

ruggenmerg

Slide 17 - Diapositive

12


De letter Q geeft de richting aan van impulsen via een bepaald type zenuwcel.
Hoe heet dit type zenuwcel?

A Bewegingszenuwcel.
B Gevoelszenuwcel.
C Schakelcel.


Slide 18 - Diapositive