Oefenen toets

Oefenen toets
Toets hoofdstuk 3
Ordening.
3.1, 3.2, 3.3, 3.4 en 3.5 goed leren!!!!
Blz. 148 t/m 191 in het boek
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
Coach-uurMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Oefenen toets
Toets hoofdstuk 3
Ordening.
3.1, 3.2, 3.3, 3.4 en 3.5 goed leren!!!!
Blz. 148 t/m 191 in het boek

Slide 1 - Diapositive

Wat is geen groep bij het ordenen?
A
Bacterien
B
Dieren
C
Mensen
D
Schimmels

Slide 2 - Quiz

Wat is ordening?
A
Het indelen van organismen in bepaalde groepen
B
Het netjes maken van het uiterlijk van een organisme

Slide 3 - Quiz

Hoe ordenen biologen organismen?
A
Cellen en uiterlijke kenmerken
B
Cellen en DNA
C
DNA en soort
D
Soort en ras

Slide 4 - Quiz

Ordening verdeel je in
A
4 rijken
B
4 soorten
C
4 afdelingen
D
4 rassen

Slide 5 - Quiz

hoe ordenen we dieren.
A
Hoe groot dieren zijn
B
Op kleur
C
Bepaalde kenmerken
D
leeftijd

Slide 6 - Quiz

Tot welke groep van het dierenrijk behoort de zeester?
A
stekelhuidigen
B
neteldieren
C
weekdieren
D
geleedpotigen

Slide 7 - Quiz

Tot welke stam van het dierenrijk behoort deze mug?
A
Geleedpotigen
B
Sponzen
C
Stekelhuidigen
D
Weekdieren

Slide 8 - Quiz

Wat is geen afdeling van het dierenrijk?
A
Geleedpotigen
B
Wormen
C
Sponzen
D
Slakken

Slide 9 - Quiz

Tot welke stam in het dierenrijk behoort de mens?
A
gewervelden
B
geleedpotigen
C
zoogdieren
D
reptielen

Slide 10 - Quiz

Je ziet hier van het dierenrijk een...
A
Zoogdier
B
Vis
C
Vogel
D
Reptiel

Slide 11 - Quiz

Bij welke stam van het dierenrijk hoort dit beest?
A
Geleedpotigen
B
weekdieren
C
stekelhuidigen
D
Sponzen

Slide 12 - Quiz

Gewervelde dieren vallen in het dierenrijk?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz

Een van de stammen in het dierenrijk zijn de weekenddieren
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

Wat is cel kenmerk van een dier
A
Celkern
B
Bladgroenkorrels
C
Grote centrale vacuole
D
Celwand

Slide 15 - Quiz

Wat voor symmetrie heeft een mens?
A
Tweezijdig symmetrisch
B
Veelzijdig symmetrisch
C
Niet-symmetrisch

Slide 16 - Quiz

De symmetrie van dit dier is?
A
tweezijdig
B
veelzijdig
C
eenzijdig
D
a-symmetrisch

Slide 17 - Quiz

Wat is GEEN soort symmetrie?
A
Tweezijdig
B
Veelzijdig
C
Enkelzijdig

Slide 18 - Quiz

De symmetrie van dit dier is?
A
tweezijdig
B
veelzijdig
C
eenzijdig
D
a-symmetrisch

Slide 19 - Quiz

Wat voor symmetrie heeft een zeester?
A
tweezijdige symmetrie
B
veelzijdige symmetrie
C
Geen symmetrie

Slide 20 - Quiz

Het plantenrijk wordt ingedeeld in stammen.
Bij welke stam horen mossen?
A
sporenplanten
B
zaadplanten

Slide 21 - Quiz

Bij welke STAM van het plantenrijk hoort deze plant?
A
wieren (algen)
B
sporenplanten
C
zaadplanten

Slide 22 - Quiz

Van welk rijk is hiernaast een voorbeeld? (geen celkern, wel een celwand en celmembraan)
A
Bacterierijk
B
Plantenrijk
C
Dierenrijk
D
Schimmelrijk

Slide 23 - Quiz

De simpelste cellen zijn te vinden bij:
A
Het dierenrijk
B
Het plantenrijk
C
Het bacterierijk
D
Het Schimmelrijk

Slide 24 - Quiz

Welke foto hoort bij het schimmelrijk?
A
B
C
D

Slide 25 - Quiz

Je kijkt door een microscoop naar een cel. Deze heeft een celwand maar geen celkern. Bij welke rijk hoort deze cel?
A
plantenrijk
B
dierenrijk
C
schimmelrijk
D
bacterierijk

Slide 26 - Quiz

Waar hoort dit organisme bij?
A
Bacterierijk
B
Schimmelrijk
C
Plantenrijk
D
Dierenrijk

Slide 27 - Quiz

Op de afbeelding is alg te zien. Bij welk rijk horen de algen?
A
bacterierijk
B
dierenrijk
C
plantenrijk
D
schimmelrijk

Slide 28 - Quiz

Deze organismen hebben een vacuole
A
Het dierenrijk en plantenrijk.
B
Het plantenrijk en bacterierijk.
C
Het bacterierijk en schimmelrijk
D
Het schimmelrijk en plantenrijk

Slide 29 - Quiz

Welk rijk heeft bladgroenkorrels?
A
Dierenrijk
B
Plantenrijk
C
Bacteriënrijk
D
Schimmelrijk

Slide 30 - Quiz


  Bij welke rijk hoort deze cel?
A
plantenrijk
B
dierenrijk
C
schimmelrijk
D
bacterierijk

Slide 31 - Quiz

Deze organismen kunnen hun eigen eten maken.
A
Het dierenrijk
B
Het plantenrijk
C
Het bacterierijk
D
Het Schimmelrijk

Slide 32 - Quiz

Hoe plant een schimmel zich voort
A
Met zaden
B
Door zwanger te worden van een andere schimmel
C
Door sporen

Slide 33 - Quiz

Waar ontstaan de nieuwe sporen van een schimmel
A
Aan de takken
B
Aan het eind van een schimmeldraad
C
Onder het hoedje van de paddenstoel
D
Verschilt per schimmel

Slide 34 - Quiz

Waarom is geen nuttige functie van een schimmel?
A
Ze ruimen dode organisme op
B
Ze beschermen tegen bacteriën
C
Ze maken voedsel
D
Om medicijnen mee te maken

Slide 35 - Quiz

Wat hebben bacteriën niet?
A
Celwand
B
Bladgroenkorrels
C
Celkern
D
Celplasma

Slide 36 - Quiz

Wat zijn bacteriën voor ons?
A
Vrienden
B
Vijanden
C
Allebei
D
allebei niet

Slide 37 - Quiz

Bacteriën zijn:
A
Altijd schadelijk
B
Altijd nuttig
C
Kunnen schadelijk of nuttig zijn

Slide 38 - Quiz

bacterien zijn
A
eencellig
B
meercellig

Slide 39 - Quiz


Bacteriën hebben ...
A
geen celwand
B
geen cytoplasma
C
geen celkern
D
geen DNA

Slide 40 - Quiz