Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
Éléments de cette leçon
Tijdvak 2: Grieken & Romeinen
Slide 1 - Diapositive
Hellas, de Griekse wereld, was niet één land onder één bestuur, zoals Egypte; het bestond uit meer dan 150 zelfstandige stadstaten. Hoe kun je deze situatie verklaren?
A
Uit de geografische toestand: doordat er in Griekenland veel natuurlijke barrières waren, kon elke stadstaat zich zelfstandig ontwikkelen.
B
Uit de diverse afkomst van de Grieken: in Griekenland woonden allerlei verschillende volkeren, elk met een eigen taal en cultuur.
C
Uit de Griekse democratische denkbeelden: de inwoners van een stadstaat wilden zelf de baas zijn, zonder inmenging van buitenaf.
D
Uit het Griekse godsdienst: elke stadstaat had een tempel voor zijn eigen godheid en stond vijandig tegenover 'vreemde goden'.
Slide 2 - Quiz
Waar waren deze filosofen en wetenschappers goed in? Sleep de onderdelen naar de juiste persoon.
Plato
Hippocrates
Aristoteles
Pythagoras
Eratosthenes
politiek
geneeskunde
natuurkunde
wiskunde
aardrijkskunde
Slide 3 - Question de remorquage
Schuif de omschrijving naar de juiste bestuursvorm!
Regering door het volk
Regering door weinigen
Regering door een onwettig alleenheerser
Regering door de besten
Regering door een vorst
Slide 4 - Question de remorquage
Lees de bron.
Van welke bestuursvorm was Plato voorstander?
A
aristocratie
B
democratie
C
monarchie
D
tirannie
Slide 5 - Quiz
Hippokrates kwam erachter dat ziektes zich minder verspreiden wanneer water kookt.
Waar is dit een goed voorbeeld van?
A
Wetenschappelijk denken
B
Mythisch denken
Slide 6 - Quiz
Welke bewering is onjuist?
A
Als het Romeinse rijk een keizerrijk wordt, begint een periode van rust, de pax romana.
B
Romeinen konden meedogenloos zijn naar vijanden, maar respecteerden vaak godsdienst en cultuur van andere volkeren.
C
Door de verovering van Griekenland ontstond een mengcultuur en werden Grieken geromaniseerd.
D
De volksverhuizingen vanaf de 4e eeuw was één van de reden voor de val van het West-Romeinse rijk.
Slide 7 - Quiz
Welk volk kwam in 69 n. Chr. in opstand tegen de Romeinen?
A
Tubanten
B
Friezen
C
Cananefaten
D
Bataven
Slide 8 - Quiz
Waarom werden de Christenen aanvankelijk vervolgd in het oude Rome?
A
De Romeinen verboden alle monotheïstische godsdiensten
B
De christenen pasten zich in het begin niet goed aan aan de Romeinse samenleving
C
De Romeinen hadden een hekel aan buitenlanders
D
Van de Romeinen mocht je niet in andere goden geloven dan in de Romeinse goden.
Slide 9 - Quiz
Waar of niet waar? De Romeinen streefden naar integratie van de bevolking.
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quiz
Bij welke twee kenmerkende aspecten past de afbeelding van een aquaduct uit Frankrijk?
A
De ontwikkeling van het wetenschappelijk denken en denken over burgerschap in de Griekse stadstaat.
B
Klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
C
Groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.
D
De confrontatie van de Grieks-Romeinse cultuur en de
Germaanse cultuur van noordwest Europa.
Slide 11 - Quiz
Tijdvak 3: Ridders & Monniken
Slide 12 - Diapositive
In tijdvak 3 gaat West-Europa van een landbouwstedelijke samenleving naar een …..
A
Industriële samenleving
B
Landbouwsamenleving
C
Sedentaire levenswijze
D
Informatiesamenleving
Slide 13 - Quiz
Wat betekent autarkisch?
A
Op dezelfde plek wonen
B
Dat je enorm sterk bent.
C
Rondtrekken en handel drijven met andere steden
D
Leven van de eigen opbrengst en weinig contact met de buitenwereld
Slide 14 - Quiz
Wat zijn herendiensten eigenlijk?
A
diensten van een heer
B
klusjes die de horige boer doet voor de landheer
C
dat landheren de leenheer moeten gehoorzamen
D
kerkdiensten alleen voor heren
Slide 15 - Quiz
Waarom verdween de horigheid in Europa vanaf ongeveer 1000 n.C.
A
(horige) boeren waren niet meer betrokken bij oorlogen
B
(horige) boeren hadden minder bescherming nodig
C
(horige) boeren vonden het domeinstelsel oneerlijk
D
(horige) boeren kwamen erachter dat buiten het domein ook nog land was
Slide 16 - Quiz
Een ander woord voor leenstelsel is:
A
Horigheid
B
Vazallenstelsel
C
Feodalisme
D
Ridderstelsel
Slide 17 - Quiz
Wat is een kalief?
A
Een koning
B
De moslims uit Spanje en Portugal
C
Een machthebber
D
De opvolger van de profeet Mohammed
Slide 18 - Quiz
Welke zin is juist?
A
De Islam is een oudere religie dan het Jodendom
B
Arabieren vermoordden alle andersgelovigen
C
Arabieren hadden weinig beschaving.
D
Arabieren waren tamelijk tolerant bij andersgelovigen
Slide 19 - Quiz
Welke wederzijdse beïnvloeding van christenen en heidenen is ONJUIST?
A
Christus' geboortedag (25 december) is hetzelfde als de geboortedag van de zon
B
Maria werd vergeleken met heidense vruchtbaarheidsgodinnen
C
Het Germaanse lentefeest werd het christelijke Pasen
D
Het Nieuwe Testament is gebaseerd op Germaanse teksten
Slide 20 - Quiz
Slide 21 - Vidéo
Uit welke twee landen kwamen de mensen rond 500 na Christus die de Friezen werden genoemd?
Slide 22 - Question ouverte
De Friezen konden niet naar het binnenland omdat dat helemaal bedekt was met:
A
water
B
struiken
C
veenmoeras
D
klei
Slide 23 - Quiz
Welke twee plaatsnamen verwijzen nog naar de handelsposten van de Friezen?
Slide 24 - Question ouverte
Waarom sloegen relikwieën, zoals botresten van heiligen, die de christenen meebrachten goed aan bij het Friezen?