Week 25 - Zinsontleding

Zinsontleding- pv, wwg, ond
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
!Middelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Zinsontleding- pv, wwg, ond

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
  •  Ik geef eerst een korte uitleg over de theorie van zinsontleding. 
  • Daarna gaan we zelfstandig aan de slag. Ik schrijf de zin op het bord, daarna zoeken jullie het onderwerp, de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde. 
  • Aan het einde van de les heb jij dus een blad vol zinnen die je hebt ontleed. 

Slide 2 - Diapositive

Wat is het onderwerp in de zin?

"De bal wordt geschopt door Max"
A
De bal
B
wordt
C
geschopt
D
door Max

Slide 3 - Quiz

Het onderwerp 

Diegene/Datgene die de handeling uitvoert of ondergaat. 

Het onderwerp is altijd gekoppeld aan de persoonsvorm of het werkwoordelijk gezegde. Je kan dus de meervoud of enkelvoud aanpassen (getalsproef).
                                                                    "Het meisje slaapt nog" 
                                                                    "De meisjes slapen nog"


Slide 4 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm in de zin?

"De bal wordt geschopt door Max"
A
De bal
B
wordt
C
geschopt
D
door Max

Slide 5 - Quiz

De persoonsvorm
Geeft aan in wat voor tijd de volledige handeling is uitgevoerd. 
"Het meisje slaapt rustig"
"Het meisje sliep rustig"

Er is een soort persoonsvorm waar dit niet geldt:
"Ga zitten!"
"Pak het boek"

Slide 6 - Diapositive

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

"De bal wordt geschopt door Max
A
De bal
B
wordt geschopt
C
door
D
Max

Slide 7 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin die een samenhangend geheel vormen. 
"Ik heb een boek gelezen"

Let op de scheidbare werkwoorden:
"Ik haalde de auto voor mij in"

Slide 8 - Diapositive

Nu gaan jullie zelfstandig zinnen ontleden.


De zinnen staan op het bord, we kijken alles klassikaal na!

Slide 9 - Diapositive

ZINSONTLEDING - lv

Slide 10 - Diapositive

Benoem het ond, pv en wwg in de zin:

"Ik heb jou dat horen zeggen"

Slide 11 - Question ouverte

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?
"Ik schoot de bal naar Max toe."
A
Ik
B
de bal
C
naar
D
toe

Slide 12 - Quiz

Het lijdend voorwerp
Wanneer de zin een wwg heeft, ondergaat er een zinsdeel die handeling. Het is altijd een zelfstandig naamwoord. Het kan soms ook een verwijswoord zijn. 

"Wim zag de mensen lopen"
"Wim zag hen lopen"

Slide 13 - Diapositive