Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Chapter 1 Grammar 2A & B
Slide 1 - Diapositive
Today's goals
I can make questions about the past.
I can make negative sentences about the past.
Slide 2 - Diapositive
Als je iets wilt zeggen wat er in het verleden is gebeurd, zet je je werkwoord in de verleden tijd.
walk --> walked
Ofwel, je zet -ed achter het werkwoord.
Let op de spellingsregels -->
past simple: let's recap!
Slide 3 - Diapositive
Als er al een -e staat aan het eind van het werkwoord, voeg je alleen een -d toe: use -> used
Als het woord eindigt op medeklinker + y, verandert de -y in een -i: try -> tried (als het woord eindigt op klinker + y, gebeurt er niets bijzonders: play -> played)
Is de een-na-laatste letter een Korte Klinker met Klemtoon, verdubbelt de laatste medeklinker: stop -> stopped
Bij en werkwoord met een -l op het eind verdubbelt de laatste medeklinker ook zonder klemtoon: travel -> travelled
Spellingsbijzonderheden!
Slide 4 - Diapositive
Weet je nog?
He plays soccer every day. I love chocolate.
DOES he PLAY soccer every day? DO I LOVE chocolate?
He DOES NOT PLAY soccer every day. I DO NOT LOVE chocolate
DOESN'T PLAY DON'T LOVE
past simple: vragen en ontkenningen
Slide 5 - Diapositive
En in de verleden tijd gebruik je i.p.v. do/does DID! En nogmaals:
Als je het hulpwerkwoordje DO gebruikt, volgt altijd een heel werkwoord (infinitief)!
Dat geldt voor alle vormen van DO (do, does, don't, doesn't, DID, DIDN'T)
past simple: vragen en ontkenningen
Slide 6 - Diapositive
I talked to you about lots of interesting stuff!
I didn't talk to you about interesting stuff!
Did I talk to you about interesting stuff???
past simple: vragen en ontkenningen
Slide 7 - Diapositive
Zet het werkwoord in de verleden tijd: work
Slide 8 - Question ouverte
Zet het werkwoord in de verleden tijd: stay
Slide 9 - Question ouverte
Zet het werkwoord in de verleden tijd: hate
Slide 10 - Question ouverte
Zet het werkwoord in de verleden tijd: try
Slide 11 - Question ouverte
Schrijf steeds de eerste drie woorden van de VRAAGzin op!
Nu wat VRAGEN
Slide 12 - Diapositive
He talked to you yesterday.
Slide 13 - Question ouverte
My uncle bruised his leg during football practice.
Slide 14 - Question ouverte
They hated getting up early to go to school.
Slide 15 - Question ouverte
Schrijf alleen tot en met het werkwoord op!
Nu wat ONTKENNINGEN
Slide 16 - Diapositive
He talked to you yesterday. (niet afkorten!)
Slide 17 - Question ouverte
My uncle bruised his leg during football practice. (afkorten!)
Slide 18 - Question ouverte
They hated getting up early to go to school. (niet afkorten!)