Brugklas Grammatica 4 tt/vt ww

timer
10:00
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Deze les
Je weet het verschil tussen tegenwoordige en verleden tijd.
13. Persoonsvorm tegenwoordige tijd blz. 164
14. Persoonsvorm verleden tijd blz. 168

Slide 2 - Diapositive

Persoonsvorm -> even opfrissen
Hoe vind je de persoonsvorm?
Als je de zin vragend maakt, komt de persoonsvorm op de eerste plaats.
Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.
Als je de zin van enkelvoud naar meervoud verandert of andersom, verandert de persoonsvorm.

Slide 3 - Diapositive

Geef drie voorbeelden van hele werkwoorden

Slide 4 - Carte mentale

Wat is het verschil?

Wij lezen in ons boek.

Wij lazen in ons boek

Slide 5 - Diapositive

Tegenwoordige tijd
Ik lees een boek.
Jij denkt na.
Wij lopen naar huis.
Hij schrijft een app.
Wie weet hiervan?
Ze is verliefd.
Verleden tijd
Ik las een boek.
Jij dacht na.
Wij liepen naar huis.
Hij schreef een app.
Wie wist hiervan?
Ze was verliefd.

Slide 6 - Diapositive

Tegenwoordige of verleden tijd?

De computer staat op mijn bureau.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 7 - Quiz

De hond at een koekje.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 8 - Quiz

Kom jij ook op mijn verjaardag?
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 9 - Quiz

De film begon vijf minuten later.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 10 - Quiz

Alle leerlingen gingen naar de gymzaal.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 11 - Quiz

In het pretpark lopen veel scholieren.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 12 - Quiz

De winkel opende de deuren wat later.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 13 - Quiz

Help jij me met mijn huiswerk?
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 14 - Quiz

Verander de zinnen van tijd.
1. De computer staat op mijn bureau.
2. De hond at een koekje.
3. Kom jij ook op mijn verjaardag?
4. De film begon vijf minuten later.
5. Alle leerlingen gingen naar de gymzaal.
6. In het pretpark lopen veel scholieren.
7. De winkel opende de deuren wat later.
8. Help jij me met mijn huiswerk?

Slide 15 - Diapositive

Werkwoorden
Hele werkwoord

Persoonsvorm

Voltooid deelwoord

Slide 16 - Diapositive

Werkwoorden
Hele werkwoord:  Mimoun zal vanmiddag mijn broer bellen.

Persoonsvorm: Mimoun belt vanmiddag mijn broer.

Voltooid deelwoord: Mimoun heeft mijn broer gebeld.

Kijk op blz. 74/75 in je boek.

Slide 17 - Diapositive

Waar of niet waar?

Een werkwoord kan drie verschillende vormen hebben.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

Waar of niet waar?
In onderstaande zin staat een voltooid deelwoord.

Wij hebben deze les veel geleerd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Waar of niet waar?

In een zin staat nooit meer dan één werkwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

Huiswerk
Lees op blz. 75 de theorie in het bovenste gele vak.
Maak opdracht 18, vraag 1.

Slide 21 - Diapositive

Ik heb deze les actief meegedaan aan de les.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Sondage