Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Je geeft elk woord in de zin een naam.
Werkwoord
Is iets wat je kunt doen. Alle vervoegingen zijn een werkwoord. Dus niet alleen lopen, maar ook liep of gelopen.
- mensen
- dieren
- planten
- dingen
- namen
Een znw kun je verkleinen:
dorp - dorpje
Ook steden, namen van landen, straatnamen en rivieren zijn een znw.
Een bijv. nw vertelt iets over een znw.
De mooie tekening
De gekochte auto
De paarse trui
Voorzetsels zijn vaak korte woordjes. Je kent ze misschien als:
'kooiwoorden' of 'vakantiewoorden'.
..... de kooi (in, op, onder, achter, naast)
...... de vakantie (voor, na, tijdens)
Maar ook woorden zoals met of naar zijn voorzetsels.