Herhaling De Brug - persoonsvorm, zinsdelen, onderwerp en werkwoordelijk gezegde

Wat gaan we vandaag doen?
Starten met herhalen stof grammatica (redekundig ontleden) van vorig jaar.
  • Zinsdelen, persoonsvorm en onderwerp
  • Schrijfopdracht
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Wat gaan we vandaag doen?
Starten met herhalen stof grammatica (redekundig ontleden) van vorig jaar.
  • Zinsdelen, persoonsvorm en onderwerp
  • Schrijfopdracht

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel


Je leert over de zinsdelenpersoonsvorm en het onderwerp
dit helpt je om teksten beter te begrijpen en om zelf betere teksten te schrijven.

Slide 2 - Diapositive

Persoonsvorm (pv) blz. 242
Elke zin heeft een werkwoord. 
Een van die werkwoorden is de persoonsvorm

De persoonsvorm is de regisseur van een zin die zich aanpast aan de tijd en het getal (enkelvoud/ meervoud)

Slide 3 - Diapositive

Zo vind je de persoonsvorm (pv)
  1. Maak de zin vragend. Het werkwoord dat vooraan staat, is de pv.

  2. Zet de zin in een andere tijd. Verleden tijd wordt tegenwoordige tijd en andersom. Het werkwoord dat mee verandert, is de pv.

  3. Verander het getal in de zin: Maak van het enkelvoud meervoud en andersom. Het werkwoord dat mee verandert, is de pv

Slide 4 - Diapositive

Voorbeelden  persoonsvorm
1. De leeuw brulde van woede. -> brulde is pv.
De leeuwen brulden van woede.
De leeuw brult van woede.
Brult de leeuw van woede?

Slide 5 - Diapositive

Zo vind je zinsdelen
  1. Welke woorden kun je samen (zonder dat de volgorde verandert) voor de persoonsvorm zetten?
  2. Welke woorden blijven altijd in dezelfde volgorde staan als je de zin verandert?

                           
                          Deze woorden zijn samen een zinsdeel!

Slide 6 - Diapositive

Voorbeelden zinsdelen
Deze sportman geeft zijn kinderen elke dag twee appels.
5 zinsdelen:

Deze sportman/ geeft/ zijn kinderen/ elke dag/ twee appels.
Elke dag/ geeft/ deze sportman/ zijn kinderen/ twee appels.
Twee appels/ geeft/ deze sportman/ zijn kinderen/ elke dag.
Geeft/ deze sportman/ zijn kinderen/ elke dag/ twee appels?


Slide 7 - Diapositive

Onderwerp (ow) blz. 249
  • Het onderwerp (ow) geeft aan wie of wat iets 'doet' of  'ondergaat'.
Vb. Frodo draagt de ring. -> wie of wat draagt? -> Frodo
De Ferrari heeft zes versnellingen. -> wie of wat heeft zes versnellingen -> De Ferrari.
  • Het onderwerp kan enkelvoud of meervoud zijn.
  • Meestal staat het onderwerp naast de persoonsvorm.

Slide 8 - Diapositive

Zelf aan de slag!


  1. Maak opdracht 1 en 2 op blz. 242 en 243
  2. Klaar? Vergelijk dan je antwoorden met die van je buur.
timer
5:00

Slide 9 - Diapositive

Antwoorden opdracht 1 (blz. 242)
1. Tegenwoordig / kan / geen mens / zonder zijn mobieltje.
2. Desondanks / hebben / veel mensen / een probleem (/) met die telefoons.
3. Ze / vinden / een telefoongesprek / in veel situaties / ongepast.
4. Je / mag / bijvoorbeeld / niet / met anderen / bellen / tijdens een trouwplechtigheid.
5. Bij het huwelijk van haar broer / had / Ellen / haar telefoon / niet / uitgezet.
6. Het apparaat / rinkelde / luid / tijdens zijn ja-woord.

Slide 10 - Diapositive

Antwoorden opdracht 2 (blz. 243)
1. In Duitsland / lette / een boer / laatst / onvoldoende / op.
Wie lette? ow = een boer
2. Hij / maakte / met zijn tractor / een verkeerde beweging.
Wie maakte? ow = Hij
3. De lading mest / viel / uit de kantelende aanhanger.
Wat viel? ow = De lading mest 

Slide 11 - Diapositive

Antwoorden opdracht 2 (blz. 243)
4. Precies naast de aanhanger / reden / een vader en zijn dochter / in hun cabriolet.
Wie reden? ow = een vader en zijn dochter
5. Die twee / kregen / de hele lading / over zich heen.
Wie kregen? ow = Die twee
6. Een dag later / verscheen / een artikel over dit vervelende voorval / in de plaatselijke krant.
Wat verscheen? ow = een artikel over dit vervelende voorval

Slide 12 - Diapositive

Schrijfopdracht
Je schrijft een alinea die begint met de zin:
Opgewonden zag hij dat hij 150 reacties had op zijn YouTubekanaal.
Je mag ‘hij’ vervangen door ‘zij’.

Het verhaal mag grappig zijn, spannend, avontuurlijk, romantisch of eng en eindigt met een 'cliffhanger'.

Aan het einde van de les lees ik een alinea voor.

timer
7:00

Slide 13 - Diapositive

Je weet en kunt ...

... in eenvoudige zinnen de persoonsvorm en het onderwerp vinden en de zinnen in zinsdelen verdelen.

Slide 14 - Diapositive