Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Les 5:
Zinnen maken
Slide 1 - Diapositive
Je kunt nu...
het gezegde (wwg of nwg)
het onderwerp
het lijdend voorwerp
het meewerkend voorwerp
de bijwoordelijke bepalingen
... in een zin benoemen.
een zin in zinsdelen verdelen.
Slide 2 - Diapositive
Aan het einde van deze les ...
... kun je zelf zinnen maken die voldoen aan een aantal gegeven zinsdelen.
... kun je zelf zinnen maken die bestaan uit een x-aantal gegeven zinsdelen.
Slide 3 - Diapositive
Uitleg
Op de volgende slides volgt de uitleg over de manier waarop je zelf zinnen kunt maken die bestaan uit een x-aantal gegeven zinsdelen.
Slide 4 - Diapositive
Zelf zinnen maken: 3 zinsdelen
Maak een zin die bestaat uit 3 zinsdelen. Hoe pak je dit aan?
Welke zinsdelen ken je?
wwg en nwg
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Slide 5 - Diapositive
Zelf zinnen maken: 3 zinsdelen
Kies 3 zinsdelen, waarvan in ieder geval: het wwg ofnwgenhet onderwerp
Want: zonder werkwoord* heb je geen zin!
wwg = geeft
ond = de man
De man geeft = 2 zinsdelen
* Zonder onderwerp ook niet (behalve in de gebiedende wijs)
Slide 6 - Diapositive
Zelf zinnen maken: 3 zinsdelen
Je hebt nu 2 zinsdelen. Nog 1 erbij dus!
wwg = geeft
onderwerp = de man
lijdend voorwerp = een appel
De man geeft een appel = 3 zinsdelen
Slide 7 - Diapositive
Zelf zinnen maken: 4 zinsdelen
Hoe maak je een zin die bestaat uit 4 zinsdelen? Voeg een meewerkend voorwerp toe!
De man geeft een appel aan zijn zoon = 4 zinsdelen
geeft = werkwoordelijk gezegde
onderwerp = de man
lijdend voorwerp = een appel
meewerkend voorwerp = aan zijn zoon
Slide 8 - Diapositive
Zelf zinnen maken: 5 zinsdelen
Hoe maak je een zin die uit 5 zinsdelen bestaat? Voeg een bijwoordelijke bepaling toe.
De man gaf gisteren een appel aan zijn zoon.
wwg = gaf
onderwerp = de man
lijdend voorwerp = een appel
aan zijn zoon = meewerkend voorwerp
bwb = gisteren
Slide 9 - Diapositive
Zelf zinnen maken: meer dan 5 zinsdelen
Met bijwoordelijke bepalingen kun je oneindig uitbreiden.
De man geeft een appel aan zijn zoon.
Wanneer? Gisteren
Waar? In de tuin
Hoe? Enthousiast
De man / gaf / gisteren / enthousiast / een appel / aan zijn zoon / in de tuin.
Slide 10 - Diapositive
Aan de slag!
Maak nu zelf zinnen die bestaan uit een x-aantal gegeven zinsdelen.
Op de volgende slides volgen de opdrachten.
Slide 11 - Diapositive
Maak een zin met 3 zinsdelen.
Slide 12 - Question ouverte
Maak een zin met 4 zinsdelen.
Slide 13 - Question ouverte
Maak een zin met 5 zinsdelen.
Slide 14 - Question ouverte
Maak een zin met 6 zinsdelen.
Slide 15 - Question ouverte
Uitleg
Op de volgende slides volgt de uitleg over de manier waarop je zelf zinnen kunt maken die bestaan uit een aantal gegeven zinsdelen.
Slide 16 - Diapositive
Zinnen maken
Opdracht:
Maak een zin met daarin: een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp, een lijdend voorwerp.
De zin mag niet meer dan bovengenoemde zinsdelen bevatten.
Hoe pak je deze opdracht aan?
Slide 17 - Diapositive
Hoe maak je zelf zinnen?
Bedenk per zinsdeel wat de opdracht betekent voor de zin.
wwg in de zin; dus: het wordt een doen-zin; een zin waarin het onderwerp iets doet.
ond in de zin; dus: er is een iets of iemand (die iets doet) in de zin.
lv in de zin; dus: er is een iets of iemand die iets ondergaat in de zin.
Houd hier rekening mee bij het kiezen van het ww! Het belangrijkste ww bepaalt welke zinsdelen er in een zin kunnen voorkomen.
Slide 18 - Diapositive
Hoe maak je zelf zinnen?
Dus: er is een ond dat iets doet en een lv dat iets ondergaat.
wwg: praten, delen, stelen, geven, vangen, roepen, dragen, etc.
ond: hij, zij, Jan, Kees, de mannen, etc.
lv: appel, pen, bal, fiets, de politie, etc.
Hij deelt een appel.
Zij steelt een pen. Jan geeft een cadeau. De mannen roepen de politie.
Slide 19 - Diapositive
Zinnen maken
Opdracht:
Maak een zin met daarin: een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp, een lijdend voorwerp, een meewerkend voorwerp en één bijwoordelijke bepaling.
De zin mag niet meer dan bovengenoemde zinsdelen bevatten.
Hoe pak je deze opdracht aan?
Slide 20 - Diapositive
Hoe maak je zelf zinnen?
Bedenk per zinsdeel wat de opdracht betekent voor de zin.
Wat weten we al?
wwg in de zin; dus: het wordt een doen-zin; een zin waarin het onderwerp iets doet.
ond in de zin; dus: er is een iets of iemand (die iets doet) in de zin.
lv in de zin; dus: er is een iets of iemand die iets ondergaat in de zin.
Slide 21 - Diapositive
Hoe maak je zelf zinnen?
Wat komt daar nog bij?
mvw in de zin; dus: er is een ontvanger in de zin (aan wie/voor wie).
Houd hier rekening mee bij het kiezen van het ww! Het belangrijkste ww bepaalt welke zinsdelen er in een zin kunnen voorkomen.
bwb in de zin; dus: er is een waar, wanneer of hoe in de zin.
Dus: er is een ond dat iets doet, een lv dat iets ondergaat, een ontvanger en een waar/wanneer/hoe.
Slide 22 - Diapositive
Hoe maak je zelf zinnen?
Dus: er is een ond dat iets doet, een lv dat iets ondergaat, een ontvanger en een waar/wanneer/hoe.
De docentgafgistereneen proefwerkaan zijn vervanger.
wwg: gaf, ond: de docent, lv: een proefwerk, mvw: aan zijn vervanger
bwb: gisteren
Slide 23 - Diapositive
Hoe maak je zelf zinnen?
Dus als er ...
een onderwerp in de zin moet voorkomen ...
... moet er een zinsdeel zijn dat iets doet (wwg) of iets is (nwg)
een lijdend voorwerp in de zin moet voorkomen ...
... moet er een zinsdeel zijn dat iets ondergaat en zelf niets doet
een meewerkend voorwerp in de zin moet voorkomen ...
... moet er een zinsdeel zijn dat iets ontvangt, dus een ontvanger
een bijwoordelijke bepaling in de zin moet voorkomen ...
... moet er een zinsdeel zijn dat een plaats(en) en/of tijd(en) aangeeft
Slide 24 - Diapositive
Aan de slag!
Maak nu zelf zinnen die voldoende aan de gegeven zinsdelen.
Ga verder op de volgende slide.
Slide 25 - Diapositive
Maak een zin met daarin:
een wwg, een onderwerp, een lijdend voorwerp, een meewerkend voorwerp en twee bijwoordelijke bepalingen.
Slide 26 - Question ouverte
Maak een zin met daarin:
een wwg en een lijdend voorwerp.
Slide 27 - Question ouverte
Maak een zin die bestaat uit 6 zinsdelen en waarin in ieder geval een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp en een lijdend voorwerp voorkomen.
Slide 28 - Question ouverte
Maak een zin die bestaat uit 7 zinsdelen en waarin in ieder geval een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp, een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp voorkomen.