5H Herhaling Genetica met oefenvragen Erfelijkheid

1 / 51
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Herhaling genetica
  • Monohybride kruisingen
  • Stambomen
  • X-chromosomale overerving
  • Multipele allelen
  • Letale factoren
  • Gekoppelde overerving


Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De 2 genen voor één erfelijke eigenschap zijn hetzelfde.
De 2 genen voor één erfelijke eigenschap zijn verschillend.

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Monohybride kruising

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Monohybride kruising met 2 heterozygote ouders

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Iemand, die in staat is zijn tong op te rollen is in het bezit van het allel R. Een persoon die zijn tong niet kan oprollen (rr) heeft twee zusters, die dit wel kunnen. Zijn beide ouders kunnen dit ook. Welke genotypen van de ouders en de zusters zijn dan mogelijk?
A
Ouders RR en Rr, zusters RR en/of Rr
B
Ouders Rr en Rr, zusters alleen RR
C
Ouders RR en Rr, zusters alleen Rr
D
Ouders Rr en Rr, zusters RR en/of Rr

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de verhouding van het fenotype in de F1?
A
3:1
B
1:2:1
C
1:1
D
3:2

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij cavia's is het allel voor zwarte haarkleur (H) dominant over witte haarkleur (h). Een zwarte homozygote cavia paart een aantal keren met een witte cavia. De nakomelingen in de F1 paren onderling, waardoor de F2 ontstaat. Wat is in de F2 de verhouding van de genotypen?
A
H : h = 3:1
B
HH : Hh : hh = 1:2:1
C
Zwart : wit = 3 : 1
D
HH : Hh : hh = 1:1:1

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Cavia's met een bruingele vacht zijn homozygoot voor de vachtkleur. Ook cavia's met een witte vacht zijn homozygoot voor de vachtkleur. Lichtgele cavia's hebben een intermediair fenotype.Twee cavia's worden een aantal malen gepaard. Dit lever 23 nakomelingen op: 6 bruingele, 5 witte en 12 lichtgele dieren.Wat is waarschijnlijk de vachtkleur van elk van de ouders?
A
lichtgeel en bruingeel
B
lichtgeel en wit
C
lichtgeel en lichtgeel
D
bruingeel en wit

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Leeuwenbekjes hebben twee genen voor de kleur. Rood (Ar) en wit (Aw).
Genotype ArAr zorgt voor rode kleur.
Er is sprake van even sterke genen.

Welke combinatie kan zorgen voor roze kleur (intermediair fenotype)?
A
ArAr
B
ArAw
C
AwAw

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

We zien hier een gespikkelde kip.
Hoe noemen we de manier waarop de allelen voor veerkleur zich uiten?
A
codominant
B
volledig dominant
C
heterozygoot dominant
D
onvolledig dominant

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Stambomen

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Stambomen (aanpak)
Schrijf als het mogelijk is altijd in de stamboom!

1) Wat is dominant, wat is recessief?
2) Noteer in de stamboom welke individuen homozygoot recessief zijn
3) Bepaal welke individuen dus heterozygoot moeten zijn
4) Welke individuen homozygoot dominant zijn is niet altijd vast te stellen.

Maak kruisingsschema's om de juiste genotypen te achterhalen.


Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

  • Wat is het genotype van nr. 2?      XaY
  • Wat is het genotype van nr. 1?     XAXa
  • Waaraan kan je dat zien? Nr. 4 is een vrouw en kleurenblind (XaXa), Xa komt dus ook van de moeder, maar die is kleurenziend, dus moeder (nr. 1 moet wel XAXa hebben). 

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

  • Wat is het genotype van nr. 2?
  • Wat is het genotype van nr. 1?
  • Waaraan kan je dat zien? 

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


Twee witte Leghorns worden met elkaar gekruist.
De stamboom geeft de resultaten van deze kruising weer.
Wat is het genotype van de ouders?
A
Beide hebben genotype AA
B
Beide hebben genotype aa
C
Beide hebben genotype Aa
D
Eén van beide heeft genotype AA, de ander Aa.

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In de afbeelding is een stamboom de overerving van albinisme bij een gezin weergegeven. De ouders uit dit gezin krijgen krijgen een vierde kind. Hoe groot is de kans dat dit kind pigment heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


A
Dominant, autosomaal
B
Recessief, autosomaal
C
Dominant, X-chromosomaal
D
Recessief, X-chromosomaal

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 22 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions

X-chromosomale overerving
X-chromosomaal --> genen die alleen in het X-chromosoom  voorkomen

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul de F2 in --> maak een kruisingsschema

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel procent van de konijnen uit de F2 heeft rode ogen?

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

25% heeft rode ogen

Slide 27 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij bananenvliegjes wordt de oogkleur o.a. bepaald door een gen gelegen in het X-chromosoom. Het allel voor rode oogkleur is dominant over het allel voor witte oogkleur.

Bij welke van de volgende kruisingen zullen alle mannelijke nakomelingen witogig zijn?
A
heterozygoot wijfe x roodogig mannetje
B
heterozygoot wijfje x witogig mannetje
C
witogig wijfje x roodogig mannetje
D
homozygoot roodogig wijfje x witogig mannetje

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Multipele allelen

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Multipele allelen
Kenmerken:
  • Er zijn meerdere varianten van het allel
  • voorbeeld bloedgroepen
Bloedgroep A -> IAIA  of  IAi
Bloedgroep B -> IBIB of IBi
Bloedgroep AB -> IAIB
Bloedgroep 0 -> ii
Bij mensen bevatten lichaamscellen 2 allelen voor de bloedgroep
Dominant = IA en IB
Recessief = i

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bloedgroepen
Bloedgroepen is een bekend voorbeeld van multiple allelen

Multiple allelen komen voor op autosomale genen (lichaamscellen). 

Slide 31 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Een vrouw heeft bloedgroep A en de man heeft bloedgroep B. Ze krijgen een kind met bloedgroep 0. Wat zijn de genotypen van de ouders?
A
IAi en IBi
B
IAIA en IBi
C
IAi en IBIB
D
IAIB en ii

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een man met bloedgroep A en een vrouw met bloedgroep 0 hebben een kind met bloedgroep 0. Hoe groot is de kans dat een tweede
kind ook bloedgroep 0 heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 33 - Quiz

Het kind heeft bloedgroep 0, dus ii. Van vader én moeder moet het dus allel i hebben gekregen, vader heeft dus genotype IAi. Moeder heeft ii (bloedgroep 0). De kans dat vader i doorgeeft is 0,5, de kans dat moeder i doorgeeft is 1. De kans op ii is dus 0,5 x 1 = 0,5. Het feit dat het eerste kind bloedgroep 0 heeft is niet van invloed op de bloedgroep-kans voor het tweede kind.
Een man met bloedgroep O en een vrouw met bloedgroep AB krijgen samen een kind. Hoe groot is de kans dat het kind bloedgroep AB heeft?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Janna heeft bloedgroep A. Haar moeder heeft bloedgroep O. Samen met Joost heeft ze 3 kinderen. Joost heeft bloedgroep A en is heterozygoot. Welke bloedgroepen kunnen er voorkomen bij de kinderen?
A
Bloedgroep A en bloedgroep B
B
Alleen bloedgroep A
C
Bloedgroep A en bloedgroep AB
D
Bloedgroep A en bloedgroep O

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Welke bloedgroep kunnen de kinderen van een man met bloedgroep A en een vrouw met bloedgroep AB hebben?
A
alleen AB
B
alleen A of B
C
alleen A of B of AB
D
A of B of AB of O

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Letale factoren

Slide 37 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Letale factoren
= Allel dat bij homozygote toestand niet levensvatbaar is. 

1x de letale factor = drager

Voorbeeld: 
  • kuifkanaries, verhouding 2:1 (letale factor telt niet mee)

Slide 38 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Want een kanarie met een kuif moet een K hebben, twee K (KK) betekent de lethale factor. 

Slide 39 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Een bepaald recessief allel bij fruitvliegjes is letaal en X-chromosomaal.
- Kunnen er volwassen fruitvliegjes voorkomen die dit letale allel bezitten?
- Zo ja, welk geslacht hebben deze fruitvliegjes?
A
Ja, alleen volwassen mannetjes kunnen het recessieve allel bezitten.
B
Ja, alleen volwassen vrouwtjes kunnen het recessieve allel bezitten.
C
Ja, zowel volwassen mannetjes als vrouwtjes kunnen het recessieve allel bezitten.
D
Nee, er kunnen in het geheel geen volwassen fruitvliegjes voortkomen die het recessieve allel bezitten.

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij fruitvliegen is allel b X-chromosomaal, recessief en een letale factor bij het ontbreken van het dominante allel B.
Een heterozygoot vrouwtje krijgt 24 nakomelingen met hetzelfde mannetje. Hoeveel van deze nakomelingen zijn waarschijnlijk heterozygote vrouwtjes?
A
4
B
6
C
8
D
12

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Sommige planten zijn niet in staat bladgroen te vormen. Dit zogenaamde albinisme berust op de aanwezigheid van een recessief allel. Albino planten zijn niet levensvatbaar, albinisme is dus een letale eigenschap. Bij een tabaksplant die heterozygoot is treedt zelfbestuiving op. Er ontstaan 600 zaden. Na kieming ontstaan hieruit planten.
Hoeveel planten zullen na verwachting niet levensvatbaar zijn?
A
0
B
150
C
300
D
600

Slide 42 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Letale factoren:
De manx is een staartloze kat. De eigenschap staartloos is het gevolg van het dominante gen A. Voor fokkers van dit ras doet zich het volgende probleem voor: homozygote staartloze jongen zijn niet levensvatbaar. Ze sterven voor de geboorte. Het genotype van een levende staartloze kat is dus Aa.
Hoe groot is de kans op levende staartloze katten bij een kruising tussen 2 staartloze katten.
A
100 %
B
50 %
C
67 %
D
75 %

Slide 43 - Quiz

100(%) / 3 *2 = 66,66
F1 --> 1 kat met een staart (aa)
1 kat niet levensvatbaar (AA)
2 katten Aa staartloos heterozygoot
De kans op een levende staartloze kat is 67% (de kans op een staartloze kat is 75%)
Gekoppelde overerving

Slide 44 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Gekoppelde overerving
Gekoppelde overerving: twee eigenschappen die op hetzelfde chromosoom liggen. 
De A en B worden dus altijd samen doorgegeven, net als a en b.  

Slide 45 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Gekoppelde overerving
Allelen A en B zijn gekoppeld
Allelen a en b zijn gekoppeld


Ze liggen op hetzelfde chromosoom





Slide 46 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

niet gekoppelde overerving
gekoppelde overerving

Slide 47 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak een kruisingsschema voor de F2

Slide 48 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 49 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Twee konijnen met lang haar en rechtopstaande oren die beide heterozygoot zijn voor deze eigenschappen planten zich voort. De genen voor deze eigenschappen liggen op hetzelfde chromosoom. Hoeveel procent van de nakomelingen zal kort haar en flaporen hebben?

Slide 50 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Huiswerk

Oefenen met kruisingen



Slide 51 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions