Herhaling woordsoorten

Lesplanning  
* 15 min. lezen

* Terugblik: 
- herhaling lesstof

* Herhaling theorie woordsoorten:
- extra oefenopdrachten 
- www.jufmelis.nl

* Quiz
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Lesplanning  
* 15 min. lezen

* Terugblik: 
- herhaling lesstof

* Herhaling theorie woordsoorten:
- extra oefenopdrachten 
- www.jufmelis.nl

* Quiz

Slide 1 - Diapositive

15 minuten lezen 
timer
15:00

Slide 2 - Diapositive

Woordsoorten 


Lesdoel:
- Je kan de behandelde woordsoorten herkennen en benoemen

Slide 3 - Diapositive

PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD

Slide 4 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen.
Vervang de persoonlijke voornaamwoorden door namen van personen als je het niet zeker weet. 

Kun je het niet vervangen door een naam, dan is het dus geen persoonlijk voornaamwoord!

Slide 5 - Diapositive

Dit zijn persoonlijke voornaamwoorden

Slide 6 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan. Je geeft aan dat iets van iemand is. 

Vervang het woord door 'zijn', dan weet je of het een bezittelijke voornaamwoord is!

Dat is haar verrekijker. --> Dat is zijn verrekijker. --> Haar = bezittelijke voornaamwoord






Slide 7 - Diapositive

bezittelijk voornaamwoord
Wat is een bezittelijk voornaamwoord?


mijn
onze/ons
jouw
jullie
zijn
hun
haar
uw
zijn

Slide 8 - Diapositive

Voorzetsels

Slide 9 - Diapositive

Het voorzetsel
Met een voorzetsel kun 
je waar en wanneer 
aangeven. 

Slide 10 - Diapositive

Aan de slag!

Pak nu je telefoon

Slide 11 - Diapositive


Benoem het woordje 'Mijn' in onderstaande zin?
Mijn moeder is morgen jarig.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quiz


Benoem het woordje 'haar' in onderstaande zin?
De jongen wees naar haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz



Benoem de pers. vnw en de bez. vnw in de zin.
De man loopt met haar naar uw huis.
A
haar=pers.vnw uw= pers. vnw
B
haar= bez. vnw uw= bez.vnw
C
haar= pers.vnw uw= bez.vnw
D
haar = bez. vnw uw= pers. vnw

Slide 14 - Quiz

Wat hoort bij grammatica woordsoort benoemen?
A
aanwijzen bijvoeglijk naamwoord
B
aanwijzen lijdend voorwerp
C
aanwijzen persoonsvorm
D
aanwijzen tijd van een zijn

Slide 15 - Quiz


Welk woord is een voorzetsel?
'Welk middeltje gebruik jij tegen zo'n pijnlijke keel?'
A
Welk
B
gebruik
C
jij
D
tegen

Slide 16 - Quiz

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Mika
heeft
voor
zijn
verjaardag
een
nieuwe
scooter
gekregen.

Slide 17 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Aan
het
water
zat
een
slaperige
visser.

Slide 18 - Question de remorquage

Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal 'de', 'het' of 'een' voor zetten.
Een eigennaam is een vorm van deze woordsoort.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Er bestaat ook een stoffelijke variant van deze woordsoort.

Slide 19 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
De
dj
draait
op
het
festival.
leuke

Slide 20 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Op
maandag
zit
Naomi
aan
de
kassa.

Slide 21 - Question de remorquage

Wat is het ww "kunnen"?
In Honululu kunnen telefoonverslaafden een boete krijgen.
grammatica woordsoorten 
A
hww
B
zww

Slide 22 - Quiz

Wat is het ww "kan"?
Een grizzlybeer kan zo'n 600 kilo zwaar worden.
grammatica woordsoorten 
A
zww
B
hww

Slide 23 - Quiz



Benoem het woordje 'Haar' in onderstaande zin?
Haar ouders zijn op vakantie.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 24 - Quiz

Benoem de hww's uit deze zin.
Gisteren zijn we wezen schaatsen
grammatica woordsoorten 
A
zijn
B
zijn, wezen,
C
wezen, schaatsen
D
schaatsen

Slide 25 - Quiz

Wat is het zww uit deze zin?
Bij enkele fanatieke gebruikers zijn de kosten al opgelopen tot 99 dolar.
grammatica woordsoorten 
A
zijn
B
opgelopen

Slide 26 - Quiz

Wat is het ww "leggen"?
In Stockholm wist een zonsopkomst een prachtige gloed over de stad te leggen.
grammatica woordsoorten 
A
hww
B
zww

Slide 27 - Quiz

Paragraaf grammatica woordsoorten

Benoem de pers. vnw en de bez. vnw in de zin.
Jouw tas is een stuk groter dan die van haar.
A
jouw=pers.vnw haar= pers. vnw
B
jouw=bez.vnw haar=bez.vnw
C
jouw= pers. vnw haar= bez. vnw
D
jouw= bez. vnw haar= pers.vnw

Slide 28 - Quiz

Lesafsluiting

* Lesdoelen:
- Je weet welke soorten woorden er zijn.
- Je kan de woorden herkennen en benoemen


* Vooruitblik:
Vrijdag werken aan woordenschat via Nieuwsbegrip




Slide 29 - Diapositive