taal, thema 3, les 17
1 / 13
La durée de la leçon est: 20 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Schrijf het hele werkwoord op:
Op de spijkerbroek zat een plaatje met glitters.
Op de spijkerbroek zat een plaatje met glitters.
Slide 2 - Question ouverte
Schrijf het hele werkwoord op:
De rits van het jasje trok ik kapot.
De rits van het jasje trok ik kapot.
Slide 3 - Question ouverte
Schrijf het hele werkwoord op:
In de sokken van mijn vader vielen al snel gaten.
In de sokken van mijn vader vielen al snel gaten.
Slide 4 - Question ouverte
Schrijf het hele werkwoord op:
Mijn vader bekeek een pak in de winkel.
Mijn vader bekeek een pak in de winkel.
Slide 5 - Question ouverte
Schrijf het hele werkwoord op:
Mijn zusje bleef alleen rokken en jurken dragen.
Mijn zusje bleef alleen rokken en jurken dragen.
Slide 6 - Question ouverte
Schrijf het hele werkwoord op:
Met ons koor zongen wij in witte kostuums.
Met ons koor zongen wij in witte kostuums.
Slide 7 - Question ouverte
Zet de persoonsvorm in de verleden tijd.
Wij lopen op hele hoge hakken.
Wij lopen op hele hoge hakken.
Slide 8 - Question ouverte
Zet de persoonsvorm in de verleden tijd.
Ik koop nooit jurken van de show.
Ik koop nooit jurken van de show.
Slide 9 - Question ouverte
Zet de persoonsvorm in de verleden tijd.
Ik neem hem mee naar huis.
Ik neem hem mee naar huis.
Slide 10 - Question ouverte
Zet de persoonsvorm in de verleden tijd.
Wij gaan zo snel mogelijk naar huis.
Wij gaan zo snel mogelijk naar huis.
Slide 11 - Question ouverte
Zet de persoonsvorm in de verleden tijd.
Ik glijd uit op de gladde vloer.
Ik glijd uit op de gladde vloer.
Slide 12 - Question ouverte
Zet de persoonsvorm in de verleden tijd.
Ik draag vandaag de mooiste jurk.
Ik draag vandaag de mooiste jurk.
