Stap 1 :Vul bij P de fenotypen en genotypen van het mannetje en het vrouwtje in.
Stap 2: Vul bij P de geslachtscellen in.
Welke mogelijkheden zijn er voor de zaadcellen en eicellen?
Stap 3: Neem de geslachtscellen over in het kruisingsschema en vul de verschillende combinaties in.
Stap 4: Schrijf van de nakomelingen (F1) de verschillende genotypen op. Zet hier ook de percentages bij.
Stap 5: Schrijf van de nakomelingen (F1) de verschillende fenotypen op.
Stap 6: Geef antwoord op de vraag.