Samenstellingen

DOEL
- je weet wanneer je twee of meer woorden los van elkaar schrijft
- je weet wanneer je twee of meer woorden aan elkaar schrijft
- je weet wat een samenstelling is
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

DOEL
- je weet wanneer je twee of meer woorden los van elkaar schrijft
- je weet wanneer je twee of meer woorden aan elkaar schrijft
- je weet wat een samenstelling is

Slide 1 - Diapositive

Wat gaat er soms fout?

Lange woorden.

Ze zien er vaak niet uit en zijn lastig te schrijven.
Daarom zijn we geneigd ze te onderbreken met een spatie. Maar dat kan weer grote gevolgen hebben voor de betekenis!

Slide 2 - Diapositive

Bekijk de afbeelding. Waarin maakt de spatie verschil in betekenis?

Slide 3 - Diapositive

Bekijk de afbeelding. Waarin maakt de spatie verschil in betekenis?

Slide 4 - Diapositive

Bekijk de afbeelding. Waarin maakt de spatie verschil in betekenis?

Slide 5 - Diapositive

Bekijk de afbeelding. Waarin maakt de spatie verschil in betekenis?

Slide 6 - Diapositive

Samengestelde zelfstandige naamwoorden

Als twee of meer woorden samen één begrip vormen, schrijf je ze aan elkaar:

schooltas

fietsbel


Als er een uitspraakprobleem is, gebruik je een koppelteken:

auto-ongeluk

Slide 7 - Diapositive

Betekenis
 Het laatste woord van een samenstelling is het belangrijkst. Dat bepaalt de betekenis. Bijvoorbeeld: 
Een winterjas is een soort jas: een jas die je in de winter draagt. 
Een leesbril is een soort bril: een bril waarmee je kunt lezen.

Slide 8 - Diapositive

Is openlucht recreatie goed geschreven in deze zin?:

Kamperen is een vorm van openlucht recreatie.

Slide 9 - Question ouverte

Elke dinsdag wordt het ___ opgehaald.
a: huis vuil
b: huisvuil
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 10 - Quiz

Bah, wat is dit ___!
a: huis vuil
b: huisvuil
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 11 - Quiz

Leon moest invallen voor zijn zieke ___.
a: team genoot
b: teamgenoot
A
team genoot
B
teamgenoot

Slide 12 - Quiz

Het hele ___ van de wedstrijd.
a: team genoot
b: teamgenoot
A
team genoot
B
teamgenoot

Slide 13 - Quiz

Is het woord buikspieroefeningen juist geschreven?:
Hij doet elke morgen buikspieroefeningen.

Slide 14 - Question ouverte

Schrijf de samenstelling goed op:
niveau + verschil

Slide 15 - Question ouverte

Schrijf de samenstelling goed op:
cosmetica + industrie

Slide 16 - Question ouverte

Schrijf de samenstelling goed op:
karate + examen

Slide 17 - Question ouverte

Schrijf de samenstelling goed op:
karate + trap

Slide 18 - Question ouverte

In het kraampje langs de weg worden streekproducten, zoals jam en ___, verkocht

a: bijen honing
b: bijenhoning
A
bijen honing
B
bijenhoning

Slide 19 - Quiz

Van de nectar uit bloemkelken maken
a: bijen honing
b: bijenhoning
A
bijen honing
B
bijenhoning

Slide 20 - Quiz

De winkelier liet een ____ maken, nadat het oude was afgekeurd.
a: nieuw bouwplan
b: nieuwbouwplan
A
nieuw bouwplan
B
nieuwbouwplan

Slide 21 - Quiz

Lativa begon te huilen als een ___, toen ze haar telefoon kwijt was.
a: klein kind
b: kleinkind
A
klein kind
B
kleinkind

Slide 22 - Quiz

Dit boek is geen werkboek, je mag er dus niet ___.
a: in schrijven
b: inschrijven
A
in schrijven
B
inschrijven

Slide 23 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
a: fotoonderschrift
b: foto-onderschrift
c: fotoönderschrift
A
fotoonderschrift
B
foto-onderschrift
C
fotoönderschrift

Slide 24 - Quiz