§17, 18 en 19 Functie-, verbindings-, verwijswoorden

Uit je boek van Kern:




Deze lessen gaan over alinea's, functiewoorden, verbindingswoorden en verwijswoorden.


1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Uit je boek van Kern:




Deze lessen gaan over alinea's, functiewoorden, verbindingswoorden en verwijswoorden.


Slide 1 - Diapositive

Alinea's
Zinnen die bij elkaar horen, staan samen in een alinea. De verschillende alinea's in een tekst volgen elkaar op een logische manier op en iedere alinea heeft een eigen functie in de tekst. 
Elke alinea bevat een kernzin die de belangrijkste boodschap van de alinea bevat. Bijna elke tekst bestaat uit een inleiding, kern en slot. 

Slide 2 - Diapositive

In welk deel van de tekst (inleiding, kern, slot) verwacht je onderstaande zin?
En daarom raad ik iedereen aan meer televisie te kijken.

Slide 3 - Question ouverte

In welk deel van de tekst (inleiding, kern, slot) verwacht je onderstaande zin?
Televisiekijken biedt bovendien de broodnodige ontspanning.

Slide 4 - Question ouverte

In welk deel van de tekst (inleiding, kern, slot) verwacht je onderstaande zin?
Het moge duidelijk zijn: televisiekijken is de beste invulling van je vrije tijd.

Slide 5 - Question ouverte

In welk deel van de tekst (inleiding, kern, slot) verwacht je onderstaande zin?
Zullen onze kleinkinderen nog weten wat televisie is?

Slide 6 - Question ouverte

In welk deel van de tekst (inleiding, kern, slot) verwacht je onderstaande zin?
Voor velen zal het een bekend gevoel zijn: zo veel kanalen en toch zo weinig leuks op tv.

Slide 7 - Question ouverte

In welk deel van de tekst (inleiding, kern, slot) verwacht je onderstaande zin?
Toch is het te kort door de bocht om te zeggen dat er geen goede televisie meer wordt gemaakt.

Slide 8 - Question ouverte

Kern § 17: 
Functiewoorden 

De volgende slides gaan over § 17. 
Je leert wat functiewoorden zijn 
en hoe ze je helpen om de 
structuur van een tekst
 te bepalen.
Pak bladzijde 70 erbij voor de theorie

Slide 9 - Diapositive

Functiewoorden
- Kondigt de functie van een tekstdeel of alinea aan. 
- De schrijver vertelt je wat je in het tekstdeel kunt verwachten. 
- Staat meestal in de eerste zin van een alinea. 
Voorbeelden van functiewoorden:
aanleiding     definitie      voorbeeld       gevolg     afweging           nuancering     anekdote   oplossing     argument    verklaring
constatering      samenvatting

Slide 10 - Diapositive

Wat is het functiewoord in de zin:
Een belangrijk gevolg van deze maatregel is minder criminaliteit.
A
belangrijk
B
deze
C
gevolg
D
is

Slide 11 - Quiz

Wat is het functiewoord in de zin:
Ter nuancering: niet iedereen zal meedoen met het project.
A
project
B
meedoen
C
iedereen
D
nuancering

Slide 12 - Quiz

Wat is het functiewoord in de zin:
De oplossing ligt voor de hand. We moeten meer boeken lezen!
A
moeten
B
oplossing
C
hand
D
boeken

Slide 13 - Quiz

Wat is het functiewoord in de zin:
De verkiezingen waren een fiasco. De oorzaak is onze slappe leider.
A
verkiezingen
B
fiasco
C
oorzaak
D
slappe

Slide 14 - Quiz

Wat is het functiewoord in de zin:

Vis eten is gezond. Haring, een vis die bomvol zit met goede vetten, is hier een voorbeeld van.
A
gezond
B
bomvol
C
vetten
D
voorbeeld

Slide 15 - Quiz

Wat is het functiewoord in de zin:

Minder eten of meer bewegen: het blijft een afweging voor veel mensen die te zwaar zijn.
A
afweging
B
minder
C
zwaar
D
bewegen

Slide 16 - Quiz

Even terug naar de functiewoorden: Verklaring, oorzaak, gevolg en oplossing zijn nog lang niet alle functiewoorden, ken jij er nog meer?

Slide 17 - Question ouverte

Dan nu over naar de 
Verbindingswoorden!
(ook wel signaalwoorden genoemd)

Slide 18 - Diapositive

Kern § 18: 
Verbindings-
woorden 

De volgende slides gaan over § 18. 
Je leert de opbouw 
van een tekst herkennen met behulp 
van verbindingswoorden. 
Pak bladzijde 74 erbij voor de theorie

Slide 19 - Diapositive

Verbindingwoorden
Verbindingswoorden geven het verband aan tussen zinnen binnen een alinea en kleinere tekstdelen. Verbindingswoorden laten zien hoe de zinnen in één alinea met elkaar samenhangen. Een verbindingswoord duidt ook altijd een verband aan. Het woordje 'omdat' is bijvoorbeeld een verbindingswoord. Het verband wat 'omdat' aangeeft is: een reden, oorzaak gevolg. Zie volgende slide voor verbindingswoorden en hun verbanden.

Slide 20 - Diapositive

En dit zijn ze nog niet allemaal...

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

§18 verbindingswoorden, blz. 74
Pak het schema met verbindings-woorden erbij
Noem van de komende zinnen het verbindings-woord en benoem het verband

Slide 25 - Diapositive

Als ik lees, voel ik me ontspannen.
verbindingswoord en verband?

Slide 26 - Question ouverte

Voordat ik aan mijn huiswerk begin, lees ik vaak even.
verbindingswoord en verband?

Slide 27 - Question ouverte

Zo lees ik tegenwoordig 'Het gouden ei' van Tim Krabbé. Superspannend!
verbindingswoord en verband?

Slide 28 - Question ouverte

Ik heb dus de perfecte pauze ontdekt.
verbindingswoord en verband?

Slide 29 - Question ouverte

Daardoor pak ik na school direct mijn boek. verbindingswoord en verband?

Slide 30 - Question ouverte

Kortom, ik lees me fris!
verbindingswoord en verband?

Slide 31 - Question ouverte

Het woord 'terwijl' kan twee verschillende soorten verbindingen aanduiden. Geef bij de volgende zinnen het type verbinding van de 'terwijl' aan. Leg je antwoord uit!

Slide 32 - Diapositive

Terwijl er een manier is gevonden om muggen te lokken en te doden, worden er wereldwijd nog mensen door muggen gestoken. (Type verbinding?)

Slide 33 - Question ouverte

Erwin maakt pas 's avonds laat zijn huiswerk, terwijl zijn moeder liever heeft dat hij dit 's middags doet. (Type verbinding?)

Slide 34 - Question ouverte

Maak nu zelf 2 zinnen met het verbindingswoord 'als'. Eén zin geeft een voorwaarde aan en de andere zin een voorbeeld.

Slide 35 - Question ouverte

Verbindingswoord
als
stopwoord?

Slide 36 - Carte mentale

Kern § 19: 
Verwijswoorden 

De volgende slides gaan over § 19. 
Je leert de opbouw 
van een tekst herkennen met behulp 
van verbindingswoorden. 
Pak bladzijde 78 erbij voor de theorie

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Vidéo

Verwijswoorden
Als je praat of schrijft, gebruik je veel woorden die naar andere woorden verwijzen. Bijvoorbeeld:
     Toen zag ik haar daar langsscheuren op haar scooter.
      Wanneer was toen? Waar was daar? Wie zat er op de scooter?
      Je weet het antwoord op deze vragen pas als je de rest van de tekst leest. 
                  In deze zin zijn: toen, haar en daar verwijswoorden. 
Er zijn verschillende soorten verwijswoorden: Voornaamwoord als verwijswoord, bijwoord als verwijswoord, verwijzing met zelfstandig naamwoord.

Slide 39 - Diapositive

Voornaamwoord als verwijswoord
De meeste verwijswoorden zijn voornaamwoorden. Er zijn verschillende soorten voornaamwoorden: persoonlijke, aan-wijzende en bezittelijke voornaamwoorden. Voornaamwoorden komen in de plaats van een zelfstandig naamwoord. Ze hebben zelf niet echt betekenis; ze verwijzen naar woorden die wél betekenis hebben. Bv: Deze, die, dit, dat, zo'n, datgene, diegene, zijn, jouw, mijn, hij, zij, elkaar en het.

Slide 40 - Diapositive

Bijwoord als verwijswoord
Bijwoord als verwijswoord  Woorden als hier, daar, toen, erover, hoe, zo, waar, wanneer. 

Voorbeeld: Amsterdam wordt steeds drukker. Daar willen alle toeristen naartoe. 
Daar = verwijswoord
Soort verwijswoord? = Bijwoord

Slide 41 - Diapositive

Verwijzing met zelfstandig naamwoorden
Verwijzingen met zelfstandig naamwoorden Een zelfstandig naamwoord is niet echt een verwijswoord, maar kan wel verwijzen naar een persoon of ander ding in de zin.
Voorbeeld:
Jannie Janssen is een populaire docent. De lerares maakt van elke les een feest.
De lerares = verwijswoord 

Slide 42 - Diapositive

In Groningen woont mijn lievelingsneef, die gitaar speelt.
(verwijswoorden?)

Slide 43 - Question ouverte

Zij heeft twee zussen en een broertje dat goed kan jongleren.
(verwijswoord?)

Slide 44 - Question ouverte

Nils liep naar zijn fiets en reed weg.
(verwijswoord?)

Slide 45 - Question ouverte

Joost en Janneke gaven elkaar knipoogjes.
(verwijswoord?)

Slide 46 - Question ouverte

Google Classroom opdracht
Ga naar: Classroom--> Nederlands a2a --> Maak en lever in!
Artikel verbindingswoorden en verwijswoorden:
1. Zoek een artikel op in een online krant
2. Onderstreep alle verbindingswoorden
3. Typ erachter welke verbinding tussen ( ) .... bijvoorbeeld:(oorzaak/gevolg)
4. Zet een kringetje om de verwijswoorden. 


Slide 47 - Diapositive