herhaling lesstof objectif santé lj 2

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Objectif santé

Les objectifs pour aujourd'hui :

- Jij kunt de ontkenning gebruiken (niet, niet meer, nooit, nog niet);

- Jij kunt een vraag stellen door een vraagwoord te gebruiken;

- Jij kunt zeggen en schrijven waar heb jij pijn.

Ontkenningen in het NL zijn: niet, nooit, niets, niet meer, nog niet.
Welke Franse ontkenningen ken je?

les négations / de ontkenningen

niet/geen: ne ..... pas 

niet meer = ne ..... plus 

        niets = ne ..... rien

             nooit = ne ..... jamais

                nog niet = ne ..... pas encore

Nooit
Niets
Niemand
Niet meer
Niet/geen

ne...pas

ne...jamais

ne....plus

ne...personne

ne....rien

Op welke plek staat de ontkenning in de Franse zin?

ne ....... pas

Waar staat ne...pas?

ne staat voor de persoonsvorm en pas staat erachter.

B.V.: Yassin ne danse pas = Yassin danst niet.

Maak ontkennend:
Nous sommes malades (niet).

Maak ontkennend:
Nous nous sentons bien (niet).

Maak ontkennend:
Finn aime la pizza (niet meer).

Maak ontkennend:
Je parle anglais (nooit).

Maak ontkennend:
C'est cher (niet)

het is/het is geen/het is niet..

C'est super ! 

Non, ce n'est pas super !

c'est => ce n'est pas 

Maak ontkennend:
Lior et Mercedes vont au restaurant (nog niet).

Maak ontkennend:
Je peux manger (niets)

Les questions

- Vraagteken achter gewone zin (stem omhoog einde zin)

- "Est-ce que" + gewone zin

- Vraag met vraagwoord

Welke Franse vraagwoorden ken je?

Maak de zin vragend:
Je m'appelle Semih.

Maak de zin vragend:
Tu es malade.

est-ce que...?

Est-ce que tu as un frère?

Heb jij een broer?

= Est-ce que vertaal jij dus niet! Jij zal het toevoegen om te laten horen "hier komt een vraag!"

De plaats van het vragend voornaamwoord

met est-ce que

où est-ce que tu habites ?

quand est-ce que tu viens ?

comment est-ce que tu t'appelles ?

combien est-ce que tu as de frères ?

pourquoi est-ce que tu pleures ?

qui est-ce que tu aimes ?

 

Maak de zin vragend, gebruik
'est-ce que':
Vous faites du sport.

Kies de juiste vraag:
Je vais au collège.

1. Tu vas quand ?
2. Tu vas où ?
3. Tu vas comment ?
4. Tu vas combien ?

Kies de juiste vraag:
Nous rentrons aujourd'hui.

1. Vous rentrez quand ?
2. Vous rentrez comment ?
3. Vous rentrez combien ?
4. Vous rentrez où ?

Kies de juiste vraag:
J'ai mal à la tête.

1. Pourquoi tu as ?
2. Quand tu as ?
3. Qu'est-ce que tu as ?
4. Combien tu as ?

Avoir mal...

les phrases en français sur la santé !

Vertaal naar het Frans:
Hij heeft buikpijn.

Vertaal naar het Frans:
Wij hebben pijn aan de oren.

Vertaal naar het Frans:
Zij heeft pijn aan haar hand.

Vertaal naar het Frans:
Jij hebt keelpijn.

Lesdoelen behaald?

Les objectifs pour aujourd'hui :

- Jij kunt de ontkenning gebruiken (niet, niet meer, nooit, nog niet);

- Jij kunt een vraag stellen door een vraagwoord te gebruiken;

- Jij kunt zeggen en schrijven waar heb jij pijn.

Lesdoelen behaald?

😒🙁😐🙂😃