Overervingsmechanismen - intermediair en codominant

• Natuurwetenschappen
• Secundair onderwijs

Overervingsmechanismen - intermediair en codominant + geslachtsgebonden

Bekijk onderstaande filmpjes en duid kernwoorden aan in je cursus (pagina 1.14-1.15).

oef 12 p 1.22

Een kruising tussen een grijze hen en een grijze haan geeft dit resultaat: 16 grijze, 8 zwarte en 8 witte kippen. Wat is daarvoor de meest voor de hand liggende verklaring?

1. grijs is dominant over zwart
2. wit en zwart zijn recessief
3. grijs is een intermediair kenmerk
4. dit is een geval van codominante allelen

01:23

Wat is het genotype van een roze bloem?

1. RR
2. WW
3. RW
4. roze

01:37

Welke mogelijkheden van gameten heeft een roze bloem?

1. 100% roze
2. 50% R en 50% W
3. 75% R en 25% W
4. 25% R en 75% W

03:10

Rode en witte bloemen geven roze bloemen (toch bij de Japanse wonderbloem). Dit noemt men een intermediair kenmerk.

Stel dit had codominant geweest. Wat had je dan waarschijnlijk gezien als je een rode bloem met een witte bloem kruist?

1. 100% roze
2. 100% rood
3. 100% rode en witte vlekjes
4. 100% wit

00:07

Welke bloedgroepen zijn er?

1. A en B
2. A, B en O
3. A, B, O en AB
4. AO, AB en BO

02:05

Je hebt bloedgroep O. Van wie kan je bloed krijgen?

1. iedereen
2. alleen van O
3. alleen van AB
4. alleen van A of B

03:13

Als je bloedgroep AB hebt, dan heb je zowel het allel voor het eiwit A én het allel voor het eiwit B.

Hoe noem je dit type overerving?

1. dominant / recessief
2. codominant
3. intermediair
4. geslachtsgebonden

03:27

Welke genotypes geven iemand met bloedgroep A?

1. AA en Ao
2. AA en AB
3. AA en oo
4. AA en ABo

oef 10 p 1.21
Een man met bloedgroep AB huwt met een vrouw met bloedgroep O. Welke bloedgroep kunnen de kinderen hebben?

1. AB en O
2. A, B, AB en O
3. A en B
4. A, B en O

Maak de oefeningen 7, 8 en 11 p 1.21 en 1.22 op een apart blad (schrijf je naam hierop). Deze oefeningen geef je de volgende les af.

Bekijk onderstaand filmpje en neem nota's op een apart blad (pagina 1.15-1.18).

00:09

Wat is het synoniem van een karyotype?

1. chromosomenkaart
2. homologe chromosomen
3. genenparen
4. diploïd

00:14

Hoe zie je in een chromosomenkaart dat het een vrouw is?

1. twee keer X
2. twee keer Y
3. één keer X, één keer Y
4. kan je niet zien

05:08

Wat is het genotype van deze mama?

1. één keer het allel voor hemofilie en één keer het allel voor geen hemofilie
2. één keer het allel voor hemofilie op de X en een Y
3. twee keer het allel voor hemofilie
4. één keer het allel voor geenhemofilie op de X en een Y

06:21

Welk geslacht heeft dit kindje?

1. vrouwelijk
2. mannelijk

06:50

Wat kan je besluiten? Wat is het beste besluit?

1. 25%
2. De zonen hebben geen hemofilie, de dochters hebben 50% kans op heterozygoot
3. De dochters zijn allemaal in orde. De zonen hebben 50% kans op heterozygoot te zijn.
4. 100% van de dochters heeft geen hemofilie; 50% van de zonen wel

Maak de oefeningen 13 en 14 p 1.22 op een apart blad (schrijf je naam hierop). Deze oefeningen geef je op het einde van de les af.

Heb je alles begrepen?

😒🙁😐🙂😃

Als je één van de 3 eerste emoji's hebt aangeduid, stel hier je vraag dan.