Bespreken toets H6

Toets bespreken H6
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Toets bespreken H6

Slide 1 - Diapositive

Opdracht 1: (R) (4p)
Noteer de betekenis van de volgende begrippen, noteer eerst het begrip op je blad. 

Verstedelijking
:
het ontstaan en de groei van steden.
Bedevaart
:
Reis naar een heilige plaats om daar te bidden.
Centralisatie
:
Ontwikkeling waarbij een land steeds meer vanuit één centrale plek bestuurd wordt.
Aflaat
:
Brief die je door een goede daad of een bedevaart kon krijgen van de kerk zodat je geen boete hoefde te doen voor je zonden (minder tijd in het vagevuur) per goed antwoord 1 punt

Slide 2 - Diapositive

Opdracht 2: (T2) (2p)
Gebruik bron 1 en lees de vier conclusies (A-D).
Welke conclusies kun je trekken? Noteer de letters van de twee juiste conclusies.

A Deze mensen werden vervolgd om hun ideeën.
B De kerk stond verschillende geloven toe.
C Er was tegenstand tegen de katholieke kerk.
D In Frankrijk kwamen ketters niet voor.

per goed antwoord 1 punt, 
totaal 2 punten

Slide 3 - Diapositive


Opdracht 3: (T2) (2p) Gebruik bron 2. Lees de kenmerkende aspecten van de tijd van steden en staten hieronder (A-D). Leg met een voorbeeld uit de bron uit bij welk kenmerkend aspect de bron het beste past. 

A de opkomst van handel en het ontstaan van steden
B de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
C het begin van staatsvorming en centralisatie
D de strijd tussen kerk en staat

 Doe het zo:
Het kenmerkende aspect dat het beste bij deze bron past is B, want je ziet op de bron het zegel van de burgers van de stad Utrecht, dit past vij de opkomst van stedelijke burgerij en bij de toenemende zelfstandigheid van steden. 1 punt voor B, 1 punt voor de uitleg


Slide 4 - Diapositive

Opdracht 4: (T1) (2p)
Lees de gegevens A-H. 
a Welke kenmerken horen bij de romaanse bouwstijl? Noteer de juiste letters.
b Welke kenmerken horen bij de gotische bouwstijl? Noteer de juiste letters.

A dikke muren
B grote ramen
C hoge muren met luchtbogen
D kleine ramen
E na 1200
F ronde bogen
G spitse bogen
H voor 1200

Romaans: A,D,F,H     Gotisch: B,C,E,G        8 goed= 2p   5-6 goed = 1p

Doe het zo….
Romaanse bouwstijl: (noteer de juiste letters)
Gotische bouwstijl: (noteer de juiste letters)

Slide 5 - Diapositive

Opdracht 5: (T2) (3p)
Gebruik bron 3 en de zes zinnen A-F. 
Bij welke drie zinnen past de bron het beste? Noteer de drie juiste letters.

A Als gevolg van jodenhaat mochten joden geen lid zijn van een gilde.
B Bankiers waren vaak joods, omdat christenen van de kerk geen rente mochten vragen.
C De pestepidemie van 1349 leidde in verschillende steden tot pogroms.
D Door de opkomst van de handel nam het gebruik van geld toe.
E In sommige steden moesten joden in een getto wonen en speciale kleren of tekens dragen.
F Omdat ze afweken van de kerkelijke norm kregen joden een aparte positie in de samenleving.

Slide 6 - Diapositive

Opdracht 6:(T2) (2p)
Gebruik bron 4 en de vier conclusies (A-D).  
Welke conclusies kun je trekken? Noteer de letters van de twee juiste conclusies.

A Agnes was het slachtoffer van een pogrom.
B Agnes werd vervolgd door de inquisitie.
C De mensen geloofden dat heksen noodweer konden veroorzaken.
D De mensen mochten afwijken van de normen van de kerk.

Slide 7 - Diapositive

Opdracht 7: (I) (2p)
Gebruik bron 5.  
Hoe keken mensen in West-Europa in de tijd van steden en staten aan tegen deze kruisvaarders: positief of negatief? Leg uit waarom je dat denkt.

Mensen in West-Europa keken negatief aan tegen de kruisvaarders, ze zijn namelijk hun geboortegrond vergeten en willen niet meer terug naar West-Europa

1 punt voor negatief, 1 punt voor uitleg met een voorbeeld uit de bron.

Slide 8 - Diapositive

Opdracht 8: (I) (1p)
Bekijk bron 6, een miniatuur gemaakt in de 15e eeuw.  
 
Geeft de bron een betrouwbaar beeld als je kijkt naar de uitkomst van de strijd tussen moslims en christenen in de 15e eeuw?  

Kies het juiste antwoord.
A Ja, want rechts zie je kruisridders die een overwinning behalen op de moslims.
B Ja, want je ziet links de moslims die ondanks grote verliezen de strijd om het Heilige Land weten te winnen.
C Nee, want in de 15e eeuw hebben de moslims bijna het hele Midden-Oosten heroverd, terwijl je in de bron ziet dat zij aan de verliezende hand zijn.
D Nee, want moslims vochten te voet en kruisridders vochten te paard.

Slide 9 - Diapositive

Opdracht 9: (R) (2p)
Leg in je eigen woorden uit waar de investituurstrijd over ging, leg ook uit wie deze strijd uiteindelijk won.

De investituurstrijd was de strijd tussen de paus (kerk) en de Duitse koning (staat) over de benoeming van bisschoppen, de koning benoemde de bisschoppen, de paus vond dat alleen de kerk dit hoorde te doen. Uiteindelijk won de paus de strijd in 1122

2 punten

Slide 10 - Diapositive

Opdracht 10: (I) (2p)
Bekijk bron 7 
Leg uit dat er op deze afbeelding sprake is van gebondenheid aan tijd en plaats, laat in je antwoord zien dat je weet wat gebondenheid aan tijd en plaats inhoud.







Er is op deze afbeelding sprake van gebondenheid aan tijd en plaats, want je ziet op de afbeelding hoe mensen in de middeleeuwen testen of iemand een heks is. Mensen geloofden in die tijd dat heksen bestonden en gestraft moesten worden. In die tijd was dit dan ook heel normaal, tegenwoordig geloven we niet meer in heksen en mogen zulke dingen niet meer.

Slide 11 - Diapositive

Opdracht 11: (R) (3p)
Noem 3 dingen die de gilden deden.


1.samenwerken om op te komen voor de belangen van de eigen groep.
2.bepalen van werktijden. 
3.bepalen van prijzen. 
4.controleren van de kwaliteit van producten.
5.Beroepsopleiding, je mag pas na een meesterproef zelf een bedrijf starten.
6. zorgen voor bejaarde en zieke leden en voor de weduwen van gestorven meesters.
7. organiseren van feesten, kerkelijke bijeenkomsten en begrafenissen.

Per goed antwoord 1 punt, totaal 3 punten

Slide 12 - Diapositive

Opdracht 12: (T1) (4p)
Geef aan of de eerste zin een oorzaak of een gevolg is van de tweede zin.
Doe het zo….
Zin 1 is een (oorzaak/ gevolg) van zin 2. 

a. 1. De Franse koning verdrijft de Britse legers uit Frankrijk. 2. Jeanne d’Arc speelt een belangrijke rol in het Franse leger.
b. 1. Handelaren en ambachtslieden gingen in steden wonen. 2. Er ontstonden marktplaatsen langs kruispunten van land- en waterwegen en bij kastelen.
c. 1. Christenen en moslims dreven meer handel met elkaar. 2. Meer producten uit Azië kwamen naar Europa.
d. 1. De Byzantijnse keizer vroeg de paus om hulp tegen de Turkse veroveraars. 2. In 1095 riep de paus op tot een kruistocht.

a. Zin 1 is een gevolg van zin 2
b. Zin 1 is een gevolg van zin 2
c. Zin 1 is een oorzaak van zin 2
d. Zin 1 is een oorzaak van zin 2

Per goed antwoord 1 punt, in totaal 4 punten

Slide 13 - Diapositive

Totaal 29 punten
- noteer: waar heb je de meeste punten op laten liggen?
- hoe ga je dit aanpakken voor de laatste toets?

Slide 14 - Diapositive