herhaling spelling KT1

Herhaling spelling KT1B
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, t, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Herhaling spelling KT1B

Slide 1 - Diapositive

Allereerst:
De stam van een werkwoord =

hele werkwoord - en
Werk (-en) , Fiets (-en) , verhuiz(-en)

Slide 2 - Diapositive

Maar:
De stam van woorden als 'lopen' of 'rennen' is:
loop
ren

Er komt een o bij/  er valt een n weg.

Slide 3 - Diapositive

Om uit je hoofd te leren:
Regel 1:

In de tegenwoordige tijd komt er bij hij, zij , het, je en jij een -t achter de stam.
Sophie werkt                          De leraar besteedt veel aandacht aan..
Sophie wordt                                              Het huis brandt helemaal af  Jij wordt morgen zestien.                                Hij raadt het nooit.           

Slide 4 - Diapositive

In welke zin is de pv tt fout gespeld?
A
Annemarie bekijkt de foto.
B
Hij besteed al zijn zakgeld aan V-bucks.
C
Zij slaapt tijdens de les.
D
Ik word morgen achttien.

Slide 5 - Quiz

Regel 2
Komt je  of  jij ná het werkwoord?
Dan gebruik je de ik-vorm!

Werk je morgen tot zes uur?
Word je morgen achttien?
Besteed jij al je geld aan gamen?

Slide 6 - Diapositive

In welke zin is het werkwoord juist gespeld?
A
Wordt je zus morgen achttien?
B
Wordt je morgen achttien?

Slide 7 - Quiz

Regel 3
De persoonsvorm in de verleden tijd vorm je door -te(n) of -de(n) achter de stam te plakken.
ik werk- ik werkte                         zij werken- zij werkten
hij werkt- hij werkte                       wij werken- wij werkten

ik praat- ik praatte        ik red- ik redde
hij fietst- hij fietste         wij verhuizen- wij verhuisden

Slide 8 - Diapositive

Regel 4:
In de verleden tijd gebruik je NOOOOOOIT -dt!

Slide 9 - Diapositive

Regel 5
De laatste letter van het voltooid deelwoord vind je:
1. Door het woord langer te maken. Hoor je een -d, dan schrijf je een -d!
(ik verhuisde, dus ook: ik ben verhuisd)
2. Staat de laatste letter van de stam in 't kofschip? Dan eindigt jouw voltooid deelwoord op een -t.
Hij is naar huis gefietst.

Slide 10 - Diapositive

Welk voltooid deelwoord is juist gespeld?
A
Hij is gister verhuist.
B
Wie heeft dat nou weer bedachd?
C
Ik heb gister nog gestofzuigd.
D
Door de zon was hij ernstig verbrandt.

Slide 11 - Quiz

Regel 6
Engelse werkwoorden spel je volgens de Nederlandse spellingsregels.

Hij hockeyt (stam+t).
Zij golft (stam+t).
Wij hebben gedownload (langer maken).

Slide 12 - Diapositive

Welk Engels werkwoord is correct gespeld?
A
Hij racet naar huis.
B
Ik downloadt die file wel even voor je?
C
Hij heeft de overwinning geclaimt.
D
Zij flirte met hem.

Slide 13 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van het Engelse werkwoord joggen?

Slide 14 - Question ouverte

tot slot: Regel 7
Wanneer een voltooid deelwoord wordt gebruikt als bijvoeglijk naamwoord, dan schrijf je het zo kort mogelijk.

De blauwe auto.
De uitgebrande auto.

Het vermiste kind

Slide 15 - Diapositive

Wat is het juiste antwoord?

De burgemeester ......morgen beëdigd.
A
word
B
wordt

Slide 16 - Quiz

Heb je je kamer nu al .....?
A
opgeruimd
B
opgeruimt

Slide 17 - Quiz

't kofschip (en fokschaap en al die anderen) gebruik je alleen in de verleden tijd.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

Wij.......de vraag. (vt)
A
beantwoorde
B
beantwoordde
C
beantwoordden
D
beantwoorden

Slide 19 - Quiz

Gebruik de verleden tijd:
Zij ..............op school.
A
wacht
B
wachte
C
wachten
D
wachtte

Slide 20 - Quiz

We hebben ontzettend lekker .....bij dat nieuwe restaurant.
A
gelunched
B
gelunchet
C
gelunchd
D
geluncht

Slide 21 - Quiz

...............het vliegtuig vandaag op tijd?
A
land
B
landt

Slide 22 - Quiz

..............je broer altijd zo snel boos?
A
wordt
B
word

Slide 23 - Quiz

..............je morgen vijftien?
A
Word
B
Werd
C
Wordt
D
Werdt

Slide 24 - Quiz

Hij ..............al deze vragen maar stom.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vondt

Slide 25 - Quiz

Waarom schrijf je in de tt 'hij vindt' met -dt?

Slide 26 - Question ouverte

De goede vriend .....het geheim.
A
verrade
B
verraadde
C
verraade
D
verraat

Slide 27 - Quiz

Het.......vuur laaide weer op.
A
gebluste
B
geblustte

Slide 28 - Quiz

Verder moet je leren:
1. Wanneer je een hoofdletter gebruikt (Taalverzorging H1)
2. Meervoud van woorden op -en of -s (Taalverzorging H4)
3. Leestekens: punt, komma, dubbele punt, vraagteken, uitroepteken. (Taalverzorging H1)


Slide 29 - Diapositive