Herhaling hoofdstuk 3 en 4

LEZEN
Herhaling hoofdstuk 3 en 4
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare school

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

LEZEN
Herhaling hoofdstuk 3 en 4

Slide 1 - Diapositive

HOOFDSTUK 3

Slide 2 - Diapositive

VERBINDINGSMANIEREN 
VAN ALINEA'S


Er zijn vier manieren waarop het verband tussen alinea's kan worden aangegeven.

In de volgende dia's gaan we ze bespreken:

Slide 3 - Diapositive

VERBINDINGSMANIEREN 
VAN ALINEA'S: 1


Een signaalwoord of signaalwoordgroep

Signaalwoorden staan meestal aan het begin van een alinea. Ze geven niet alleen aan dat er een verband is, maar ook wat voor soort verband, bijvoorbeeld een tegenstelling of opsommend.

Slide 4 - Diapositive

VERBINDINGSMANIEREN 
VAN ALINEA'S: 2


Een herhaling van een woord of woordgroep

Aan het begin van een nieuwe alinea worden woorden of woordgroepen uit de vorige alinea herhaald. Dat kan een letterlijke herhaling zijn, maar ook een herhaling met behulp van een synoniem.

Bijvoorbeeld: 
Eerste alinea: Cola en Fanta zijn erg populair onder jongeren
Tweede alinea: Toch zijn frisdranken niet goed voor je.

Slide 5 - Diapositive

VERBINDINGSMANIEREN 
VAN ALINEA'S: 3


Een overgangszin met een verwijzend woord
Overgangszinnen zijn samenvattende zinnen aan het begin of aan het eind van een alinea.
Ze bevatten meestal een verwijzend woord --> deze, die, dit, dat, dergelijke, zulke, enz.

Bijvoorbeeld: 
Het is beter dat suiker mondjesmaat binnenkomt dan plotseling in een grote golf.
Dat laatste doet zich voor bij het nuttigen van frisdrank.

Slide 6 - Diapositive

VERBINDINGSMANIEREN 
VAN ALINEA'S: 4


Een aankondigende zin
In een aankondigende zin geeft de schrijver aan wat de lezer nog mag verwachten in het vervolg.

Bijvoorbeeld: 
We gaan nu eerst bekijken wat de argumenten van de voedingsspecialist nu echt waard zijn.
(vervolgens worden de argumenten besproken)

Slide 7 - Diapositive

FUNCTIES VAN TEKSTGEDEELTES
Een tekstgedeelte is een zin, een alinea, of een groep samenhangende alinea's. Een tekstgedeelte heeft een bepaalde bedoeling of functie in de hele tekst.

Blz 92 en 93

Slide 8 - Diapositive

HOOFDSTUK 4

Slide 9 - Diapositive

ARGUMENTEREN

Om je mening te onderbouwen of aannemelijk te maken gebruik je argumenten.
Met een argument geef je aan waarom je iets vindt. Een ander woord voor argument is reden.

Een rij samenhangende argumenten noemen we ook wel redenering of argumentatie.

Blz 124 en 125

Slide 10 - Diapositive

OPBOUWMODELLEN VAN TEKSTEN
- Tekststructuren - 


  • Voor- en nadelen
  • Vroeger en nu
  • Probleem en oplossing
  • Verschijnsel en verklaring
  • Verschijnsel en bespreking
  • Stelling en argumenten

Blz 127

Slide 11 - Diapositive

Als je een tekststructuur in de tekst herkent, weet je ook tot welke tekstsoort deze behoort.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz


Welke tekststructuur kun je bij een uiteenzetting én bij een beschouwing gebruiken?
A
probleem-oplossingsstructuur
B
verklaringsstructuur
C
vraag-antwoordstructuur
D
stelling-argumentenstructuur

Slide 13 - Quiz


Welke vaste tekststructuur geniet de voorkeur
bij het schrijven van een betoog?
A
voor- en nadelen
B
verschijnsel en verklaring
C
stelling en argument
D
vroeger en nu

Slide 14 - Quiz