Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Thema 4: Evolutie
Basisstof 5: Onderzoek naar evolutie
Slide 1 - Diapositive
Wat gaan we doen?
Herhaling
Uitleg voor wie dat nodig heeft
Aan het werk!
Afsluiting
Slide 2 - Diapositive
Leerdoelen
Aan het eind van deze les kan ik:
Enkele methoden van onderzoek naar verwantschap beschrijven;
Verschillen en overeenkomsten herkennen tussen organen en orgaanstelsels van de mens en verschillende diersoorten;
Een stamboom aflezen en construeren.
Slide 3 - Diapositive
A
Het waren autotrofe organismen, want ze maakten uit anorganische stoffen organische stoffen.
B
Het waren autotrofe organismen, want ze maakten uit organische stoffen anorganische stoffen.
C
Het waren heterotrofe organismen, want ze maakten uit anorganische stoffen organische stoffen.
D
Het waren heterotrofe organismen, want ze maakten uit organische stoffen anorganische stoffen.
Slide 4 - Quiz
Slide 5 - Question ouverte
De endosymbiosetheorie roept bij veel wetenschappers nog vragen op. Er zijn tot nu toe geen fossielen van deze eerste organismen aangetroffen die als bewijs voor deze theorie kunnen dienen. Waardoor zijn deze fossielen niet voorhanden?
A
De fossielen van deze organismen liggen te diep in de aarde.
B
Deze organismen hadden geen harde delen.
C
Deze organismen zijn te klein om fossielen te vormen.
D
Het is te lang geleden dat deze organismen hebben geleefd.
Slide 6 - Quiz
Anatomie en verwantschap
Bij vergelijking van de anatomie van organismen en delen van organismen, wordt onderscheid gemaakt tussen homologe organen en analoge organen.
Homologe organen lijken verschillend, maar hebben dezelfde bouw.
Analoge organen hebben eenzelfde vorm en functie, maar een ander bouwplan.
Slide 7 - Diapositive
Homologe organen
Slide 8 - Diapositive
Analoge organen
Slide 9 - Diapositive
Rudimentaire organen
Rudimentaire organen zijn organen die door aanpassingen hun functie hebben verloren, maar niet geheel zijn verdwenen.
Denk hierbij aan dijbenen bij de walvis, het staartbeen bij de mens.
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Biochemie en verwantschap
Door te kijken naar de overeenkomsten in biochemie bij organismen (bijv. het voorkomen van Hemoglobine of RNA) kan de verwantschap bepaald worden.
Slide 12 - Diapositive
Stamboom
Verwantschap wordt weergegeven in een stamboom.
Hoe korter geleden een gemeenschappelijke voorouder leefde, hoe meer verwant de organismen zijn.
Dankzij DNA-analyse kan zo'n evolutionaire stamboom worden gemaakt.
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Fossielen
Fossielen zijn versteende overblijfselen van organismen.
Hoe dieper het fossiel ligt, hoe ouder het is.
Sommige fossielen liggen maar in één gesteentelaag
Slide 15 - Diapositive
Aan het werk!
Wat: Basisstof 1 t/m 5
Hoe: Tweetallen, fluisteren of voor jezelf
Tijd: 15 minuten
Hulp: Nakijken en verbeteren (elo)
Slide 16 - Diapositive
Is de Gibbon meer verwant aan de Orang-Oetan of aan de Gorilla?
A
Aan de gorilla
B
Aan de orang-oetan
Slide 17 - Quiz
Hoe lang geleden leefde de gemeenschappelijke voorouder van de chimpansee en de spookdiertjes?
Slide 18 - Question ouverte
Hoeveel miljoen jaar geleden is de ontwikkeling van hondachtigen en katachtigen als aparte soort begonnen?
Slide 19 - Question ouverte
Drie groepen roofdieren zijn wasbeerachtigen, zeehonden en hondachtigen. Aan welke van deze groepen zijn de beren het meest verwant?
A
Wasbeerachtigen
B
Zeehonden
C
Hondachtigen
Slide 20 - Quiz
Welke groep hagedissen is volgens deze stamboom het minst verwant aan alle overige hagedissen?
Slide 21 - Question ouverte
Tussen welke van de volgende groepen hagedissen zal Ezrin de meeste overeenkomsten in DNA vinden?
A
Tussen varanen en leguanen
B
Tussen varanen en skinks
C
Tussen varanen en slangen
D
Tussen varanen en brilhagedissen
Slide 22 - Quiz
Hoe is de eigenschap 'pootloos' waarschijnlijk ontstaan?
A
Bij slangen, hazelwormen en wormhagedissen is deze eigenschap onafhankelijk van elkaar ontstaan.
B
Hazelwormen en wormhagedissen hebben deze eigenschap van één gemeenschappelijke voorouder. Bij slangen is de eigenschap onafhankelijk ontstaan.
C
Slangen en wormhagedissen hebben deze eigenschap van één gemeenschappelijke pootloze ouder geërfd, bij hazelwormen is deze eigenschap onafhankelijk ontstaan.
D
Slangen en hazelwormen hebben deze eigenschap van één gemeenschappelijke pootloze voorouder geërfd, bij wormhagedissen is deze eigenschap onafhankelijk ontstaan.