2.3 Lezen

1.3 en 2.3 Lezen
• Ik kan het onderwerp van een tekst benoemen.
• Ik kan de leesstrategieën verkennend en nauwkeurig lezen toepassen.
• Ik kan feiten en meningen herkennen.
• Ik kan het verschil tussen feiten en meningen benoemen.
• Ik kan de moeilijkewoordenwijzer toepassen.
• Ik kan de signaalwoorden van een opsommend en tegenstellend 
   tekstverband herkennen.

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

1.3 en 2.3 Lezen
• Ik kan het onderwerp van een tekst benoemen.
• Ik kan de leesstrategieën verkennend en nauwkeurig lezen toepassen.
• Ik kan feiten en meningen herkennen.
• Ik kan het verschil tussen feiten en meningen benoemen.
• Ik kan de moeilijkewoordenwijzer toepassen.
• Ik kan de signaalwoorden van een opsommend en tegenstellend 
   tekstverband herkennen.

Slide 1 - Diapositive

Als je het onderwerp van de tekst moet vinden, gebruik je dan 'verkennend' of 'nauwkeurig' lezen? En waarom?

Slide 2 - Question ouverte

Bij verkennend lezen lees ik de hele tekst goed door.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

Om precies te weten wat er in een tekst staat, lees je hem nauwkeurig.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Feiten en meningen. Wat klopt er niet aan de zin:
'Ik vind dat Amsterdam de hoofdstad is van Nederland?'

Slide 5 - Question ouverte

Verschil feit en mening
Feit
  • Waar of niet waar
  • Kun je controleren

Mening (standpunt/oordeel/opinie/opvatting)
  • Wat iemand ergens van vindt
  • Kun je 'ik vind' of 'volgens mij' voorzetten

Slide 6 - Diapositive

Je leest een tekst en komt een woord tegen dat je niet kent. Wat doe je?

Slide 7 - Question ouverte

Noteer een feit over honden.

Slide 8 - Question ouverte

Noteer een mening over honden.

Slide 9 - Question ouverte

Tekstverbanden
Zorgen ervoor dat
woorden, zinnen en alinea's
met elkaar samenhangen.

Bijvoorbeeld: opsomming, tegenstelling.

Slide 10 - Diapositive

Signaalwoorden
Aan een signaalwoord zie je 
met welk tekstverband 
je te maken hebt.

Slide 11 - Diapositive

Noteer een signaalwoord van tekstverband 'opsomming'

Slide 12 - Question ouverte

Welk signaalwoord van een 'opsomming' staat in deze zinnen?

"Ik zit op hockey. Ook doe ik aan atletiek."
A
ook
B
op
C
aan
D
doe

Slide 13 - Quiz

Noteer een signaalwoord dat hoort bij een 'tegenstelling'.

Slide 14 - Question ouverte

Welk signaalwoord voor een tegenstelling zit in deze zin:
"Ik zit op voetbal en op hardlopen, echter heb ik een hekel aan hockey.
A
en
B
op
C
aan
D
echter

Slide 15 - Quiz

Noteer een signaalwoord dat hoort bij een 'tijdsvolgorde'.

Slide 16 - Question ouverte

Welk woord uit onderstaande zin hoort bij een tijdsvolgorde?
'Eerst ga ik aan school werken, omdat dat het belangrijkst is.'
A
Eerst
B
Omdat
C
Dat
D
Aan

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Diapositive

Aan de slag!
§2.3 Lezen

Opdracht 1, en 4 t/m 12.

Slide 19 - Diapositive