H2 - Grammatica - oefeningen met ng/wg en zww/hww/kww

Welkom!
Oefeningen  met NG/WG  en ZWW/HWW/KWW

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welkom!
Oefeningen  met NG/WG  en ZWW/HWW/KWW

Slide 1 - Diapositive

Waarom heet een koppelwerkwoord een koppelwerkwoord?

Slide 2 - Question ouverte

antwoord: Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan hetgeen wat er over het onderwerp gezegd wordt.
Waarom heet een koppelwerkwoord een koppelwerkwoord?

Slide 3 - Diapositive

Wat is het NG? [vergeet haken niet]
De toets zou best wel moeilijk zijn

Slide 4 - Question ouverte

antwoord = zou [best wel moeilijk] zijn
Wat is het NG? [vergeet haken niet]
De toets zou best wel moeilijk zijn

Slide 5 - Diapositive

Wat is het NG? [vergeet haken niet]
Die nieuwe comedy op tv lijkt me ontzettend grappig!

Slide 6 - Question ouverte

antwoord = lijkt [ontzettend grappig]
Wat is het NG? [vergeet haken niet]
Die nieuwe comedy op tv lijkt me ontzettend grappig!

Slide 7 - Diapositive

Wat is het NG? [vergeet haken niet]
Pas gisteren bleek zijn bekentenis
hartstikke vals

Slide 8 - Question ouverte

antwoord = bleek [hartstikke vals]
Wat is het NG? [vergeet haken niet]
Pas gisteren bleek zijn bekentenis
hartstikke vals

Slide 9 - Diapositive

Benoem HWW, ZWW, KWW
Theo Maassen heeft een tijdje geleden een trofee gestolen

Slide 10 - Question ouverte

antwoord: 
heeft = hww
gestolen = zww
Benoem HWW, ZWW, KWW
Theo Maassen heeft een tijdje geleden een trofee gestolen

Slide 11 - Diapositive

Benoem HWW, ZWW, KWW
Dit voorjaar gooide hij iemands camera stuk

Slide 12 - Question ouverte

antwoord: 
gooide= zww
stuk = zww (hele werkwoord is stukgooien)
Benoem HWW, ZWW, KWW
Dit voorjaar gooide hij iemands camera stuk

Slide 13 - Diapositive

Benoem HWW, ZWW, KWW
Theo heeft een kort lontje.

Slide 14 - Question ouverte

antwoord: 
heeft = zww (het is niet één van de zes koppelwerkwoorden) (zijn, worden, schijnen, lijken, blijken, heten)
Benoem HWW, ZWW, KWW
Theo heeft een kort lontje.

Slide 15 - Diapositive

Benoem HWW, ZWW, KWW
Maar in het theater laat hij ons allemaal lachen.

Slide 16 - Question ouverte

antwoord: 
laat = hww
lachen =zww
Benoem HWW, ZWW, KWW
Maar in het theater laat hij ons allemaal lachen.

Slide 17 - Diapositive

Benoem HWW, ZWW, KWW
Daarom is hij caberatier geworden

Slide 18 - Question ouverte

antwoord: 
is = hww
geworden= kww
Benoem HWW, ZWW, KWW
Daarom is hij caberatier geworden.

Slide 19 - Diapositive

het is alledrie beeldspraak

- In een vergelijking zit object (wat je vergelijkt) en beeld (waarmee je vergelijkt)
- In een metafoor heb je alleen het beeld
- In een personificatie geef je het object menselijk eigenschappen. (je vermenselijkt het)
Vergelijking, metafoor, personificatie

Slide 20 - Diapositive

Mijn fietslampje weigerde dienst.
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 21 - Quiz

Ze kreeg een rolberoerte toen ze hoorde dat ze de opdracht met Lars moest doen
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 22 - Quiz

de broodjes gingen als warme broodjes over de toonbank
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 23 - Quiz