ch3 de passé composé met lastige werkwoorden

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t, havo, vwo
• Leerjaar 3

Ch 3 klas 3-de passé composé met lastige werkwoorden

ik heb gereisd

1. j'ai voyagée
2. j'ai voyagé
3. je suis voyagé
4. j'ai voyager

wij hebben gehad

1. Nous avons eu
2. nous sommes eu
3. vous êtes eu
4. vous avez eu

Jij hebt gekozen

1. Tu as choisé
2. Tu as choisiré
3. Tu as choisie
4. Tu as choisi

Hij is geweest

1. il est été
2. Il a été
3. Tu as été
4. il est été

Jullie hebben gedaan/gemaakt

1. vous avez fait
2. nous avons fairé
3. vous ont fait
4. vous avez faites

Zij (mmv) hebben genomen

1. elles ont prendre
2. ils ont pris
3. Ils avons pris
4. elles ont prendu

zij (vmv) hebben gewacht

1. Ils ont attendent
2. elles ont attendi
3. ils ont attendé
4. elles ont attendu

Nous avons voyagé

1. zij hebben gereisd
2. wij hebben gereisd
3. jullie reizen
4. zij reizen

Welke twee antwoorden zijn goed?

1. elle est restée
2. elle est resté
3. ils sont restés
4. ils sont restées

Welke twee antwoorden zijn goed?

1. j'ai pris
2. j'ai prendré
3. nous sommes restés
4. nous sommes resté

Wat is: u heeft genomen +
jij hebt gewacht

1. tu as pris
2. tu as attendu
3. vous avez pris
4. vous êtes pris

Wat is: jullie(vmv) zijn aangekomen +
Zij (vmv) zijn gegaan

1. vous êtes arrivées
2. elles avons allées
3. vous avez arrivé
4. elles sont allées

Hoe maak je de passé composé?

1. Een vorm van avoir + voltooid deelwoord
2. Een vorm van avoir of être + voltooid deelwoord
3. alleen een voltooid deelwoord
4. alleen een vorm van être

Met welk hulpwerkwoord worden de meeste Franse werkwoorden vervoegd?

1. avoir
2. être
3. Faire
4. aller

Sommige werkwoorden worden vervoegd met être, bijvoorbeeld:

1. parler, faire, rester,
2. arriver, regarder, avoir
3. alleen het werkwoord "aller"
4. aller, rester, arriver

Als ik met être vervoeg krijgt het volt.deelw een extra....(2 antw zijn goed)

1. extra "e" als de persoon een vrouw/meisje is
2. Niks extra's! Dat is alleen bij het ww "avoir"
3. extra "s" als het meerdere personen zijn
4. in alle gevallen een extra "e" en een extra "s"

Men heeft gehad
zij heeft gekozen

1. On est eu
2. On a eu
3. Elle ai choisi
4. Elle a choisi

wij zijn geweest
ik heb gemaakt/gedaan

1. Nous avons été
2. Nous ont été
3. j'ai fais
4. j'ai fait

U heeft genomen
jij hebt gewacht

1. vous prenez
2. vous avez pris
3. tu as attendu
4. tu attends

wij(mmv) zijn gebleven
zij is geweest

1. nous sont restis
2. nous sommes restés
3. elles ont été
4. elle a été

Wat betekent
nous avons invité

1. u bent uitgenodigd
2. wij zijn uitgenodigd
3. ik nodig jou uit
4. wij hebben uitgenodigd

wat betekent:
Ils ont perdu le match

1. Zij gaan de wedstrijd verliezen
2. Zij(jongens) hebben de wedstrijd verloren
3. Zij (meisjes) hebben de wedstrijd verloren
4. Wij verliezen de wedstrijd