Zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp





Zinsontleding



Grammatica


Nederlands: over zinsdelen, persoonsvorm en onderwerp
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon





Zinsontleding



Grammatica


Nederlands: over zinsdelen, persoonsvorm en onderwerp

Slide 1 - Diapositive

Persoonsvorm

In elke zin staan werkwoorden. 
Één daarvan is de persoonsvorm.

De persoonsvorm geeft het getal, de hoeveelheid en de tijd aan van de zin. 

Slide 2 - Diapositive

Leg in je eigen woorden uit wat een persoonsvorm is.

Slide 3 - Question ouverte

Persoonsvorm

Slide 4 - Diapositive

Video bij hoofdstuk 1 over grammatica.
Over de persoonsvorm en zinsdelen

Slide 5 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm?
'Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?'
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt

Slide 6 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
'Houd eens je mond.'
A
Houd
B
Er is geen persoonsvorm.
C
eens

Slide 7 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
'Waarom wandelt hij niet graag?'
A
Waarom
B
hij
C
wandelt
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 8 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
'In zijn broek heeft Tsjerk een scheur.'
A
zijn
B
Tsjerk
C
heeft
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 9 - Quiz

Eerst de PV vinden en dan de zin in zinsdelen verdelen.

Een zinsdeel / kan / één woord/ zijn .

Ieder 'stukje' van de zin dat je voor de persoonsvorm kunt plaatsen is een apart zinsdeel.

Dit weekend gaan we naar de efteling.

Slide 10 - Diapositive

Eerst de PV vinden en dan de zin in zinsdelen verdelen.

Een zinsdeel kan een woord, maar ook een groepje woorden zijn .

Ieder 'stukje' van de zin dat je voor de persoonsvorm kunt plaatsen is een apart zinsdeel.

Slide 11 - Diapositive

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? 'Achmed wil graag een zoen geven aan Amira.'
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 12 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
' De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.'
A
2
B
4
C
3
D
5

Slide 13 - Quiz

Onderwerp
Zinnen bestaan uit zinsdelen. 

Het onderwerp (ow) is ook een zinsdeel.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Leg nu in je eigen woorden uit wat het onderwerp is.

Slide 16 - Question ouverte

Onderwerp
  1. Zoek de persoonsvorm
  2. Vraag: wie of wat + persoonsvorm
  3. Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Bekijk de video:
Cathy snapt het verhaal van Henk niet.
Onderwerp en persoonsvorm

Slide 17 - Diapositive

 1 Vaak / verslindt / een hamstermoeder / een aantal jongen uit haar nest. 
ow = ?

2 Liggen / de tropen / tussen de Kreeftskeerkring en de Steenbokskeerkring? 
ow = de tropen 

3 Honden / kunnen / anders dan katten / behoorlijk grijs / worden / op hun oude dag. 
ow = ? 

4 Wil / een groep studenten uit Heerlen / met een 3D-printer / een auto / produceren? 
ow = ?

5 Doorgaans / worden / de jongste kuikens van een zeearend / door hun oudere broers en zussen / uit het nest / gegooid. 
ow = ?
 

Slide 18 - Diapositive

Op zoek naar eten / breken / beren / vaak / auto’s en caravans / open. Onderwerp?
A
Op zoek naar eten
B
beren
C
auto's en caravans
D
vaak

Slide 19 - Quiz

Volgens milieutechnici / kun / je / met een zuinige douchekop / veel water / besparen. - Onderwerp?
A
Volgens milieutechnici
B
met een zuinige douchekop
C
veel water
D
je

Slide 20 - Quiz

Zijn / de aardpolen / anders dan miljoenen jaren geleden / nu / permanent / bevroren? - Onderwerp?
A
miljoenen jaren geleden
B
nu
C
de aardpolen
D
permanent

Slide 21 - Quiz

Bij Body Worlds / worden / geprepareerde menselijke lichamen / getoond. - Onderwerp?
A
Bij Body Worlds
B
geprepareerde menselijke lichamen
C
getoond
D
Er is geen onderwerp.

Slide 22 - Quiz

Welk woord / zou / in het Nederlands / het meest / gebruikt worden?
Onderwerp?
A
Welk woord
B
in het Nederlands
C
het meest
D
gebruikt worden

Slide 23 - Quiz

Daar gaan we weer: persoonsvorm!

Slide 24 - Diapositive

Jurre heeft voor zijn verjaardag wel twintig uitnodigingen gestuurd.

Andere tijd:
Ander getal:
Vragend:

Slide 25 - Question ouverte

Hoe heet het belangrijkste werkwoord in een zin?
A
doewoord
B
persoonsvorm
C
onderwerp
D
lidwoord

Slide 26 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
'Kees is vandaag tot 14:05 naar school geweest.'
A
vandaag
B
school
C
is
D
geweest

Slide 27 - Quiz

Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin van maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord kiezen
D
Hoeveelheid veranderen

Slide 28 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
'Hebben jullie je huiswerk gemaakt voor vandaag?'
A
gemaakt
B
hebben
C
huiswerk
D
vandaag

Slide 29 - Quiz

Wat is het onderwerp?
'Hebben jullie je huiswerk gemaakt voor vandaag?'
A
je
B
voor vandaag
C
gemaakt
D
jullie

Slide 30 - Quiz

Wat is een persoonsvorm altijd voor een woord?
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Werkwoord

Slide 31 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? 'Achmed wil graag een zoen geven aan Amira.'
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 32 - Quiz

0

Slide 33 - Vidéo

Leg nu in je eigen woorden uit wat het werkwoordelijk gezegde is

Slide 34 - Question ouverte

Werkwoordelijk gezegde

  • Alle werkwoorden uit de zin
  • Dus: persoonsvorm + andere werkwoorden uit de zin

Slide 35 - Diapositive

Ik heb vandaag erwtensoep gegeten.
Wat is het wwg?

Slide 36 - Question ouverte

Ik heb me vergist in jou.
Wat is het wwg?

Slide 37 - Question ouverte