Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Welk woord wordt bedoeld? Trots - Vlag - Volkslied - Extreem
Slide 2 - Question ouverte
De eerste Wereldoorlog duurde van..
A
1914-1917
B
1914-1918
C
1917-1924
D
1917-1920
Slide 3 - Quiz
In 1914 kwamen veel Europese landen met elkaar in oorlog. Wat was daarvan geen oorzaak?
A
De Frans-Duitse oorlog
B
De wapenwedloop
C
Bondgenootschappen
D
Het Verdrag van Versailles
Slide 4 - Quiz
Van welk land was het Von Schlieffen-plan het aanvalsplan?
Slide 5 - Question ouverte
Wat was het doel van het Von Schlieffenplan?
A
zorgen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
B
zorgen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam
C
voorkomen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
D
voorkomen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam
Slide 6 - Quiz
Welk land hoort niet bij de Centralen?
A
Oostenrijk-Hongarije
B
Duitsland
C
Frankrijk
D
Ottomaanse Rijk
Slide 7 - Quiz
Een totale oorlog is een oorlog
A
Waarbij veel landen zijn betrokken.
B
Waarbij de hele samenleving betrokken is
C
Waarin zowel te land als ter zee wordt gevochten.
D
Waarin veel soldaten sneuvelen.
Slide 8 - Quiz
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd aan het oostfront een loopgravenoorlog uitgevochten
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quiz
In de Eerste Wereldoorlog vochten, vooral aan Britse en Franse zijde mensen uit hun kolonies mee.
Maak de zin af. Dat mensen uit de kolonies meevechten, is voornamelijk een gevolg van ...
A
Het nationalisme
B
Het modern imperialisme
C
De bondgenootschappen
D
Het militarisme
Slide 10 - Quiz
Er worden vier begrippen uitgelegd. Drie definities zijn fout. Welk begrip wordt goed uitgelegd?
A
Een totale oorlog is een oorlog waarbij niet alleen het leger, maar de hele samenleving betrokken is.
B
Modern imperialisme is het veroveren van gebieden in andere werelddelen om militaire redenen, en omdat het aanzien en macht oplevert.
C
Nationalisme is trots zijn op je eigen leger..
D
Een wapenwedloop is een 'wedstrijd' tussen landen wie het eerst zijn wapens aan het front kan hebben.
Slide 11 - Quiz
Je kent het verschil tussen oorzaak en aanleiding. Twee zinnen daarover:
I De aanleiding heeft altijd met geweld te maken. Het is een oorlog, of een moord, of een vechtpartij. Oorzaken hebben niet altijd met geweld te maken.
II De aanval van Duitsland op België en Frankrijk was de aanleiding tot de Eerste Wereldoorlog
A
Zin I is juist, zin II is onjuist.
B
Zin I is onjuist, zin II is juist.
C
Zin I en II zijn allebei juist.
D
Zin I en II zijn allebei onjuist.
Slide 12 - Quiz
Hoe kon de moord op Franz-Ferdinand leiden tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog?
A
De moordenaar was door Rusland gestuurd. Daarom verklaarde Oostenrijk-Hongarije de oorlog aan Rusland; de overige grote landen kozen toen partij voor hun bondgenoten
B
Frankrijk voelde zich door de moord bedreigd door Duitsland en Oostenrijk-Hongarije en verklaarde snel aan Duitsland de oorlog, waarna de andere landen zich aansloten.
C
De moordenaar kwam uit Servië, daarom verklaarde Oostenrijk-Hongarije aan dit land de oorlog. Duitsland steunde Oostenrijk-Hongarije. Vervolgens verklaarde iedereen elkaar de oorlog
D
De kogel was eigenlijk bedoeld voor de Duitse keizer Wilhelm II. Uit wraak verklaarde Duitsland toen de oorlog aan Rusland en aan Frankrijk..
Slide 13 - Quiz
Duitsland moest herstelbetalingen doen aan de winnaars. Ze moesten ook:
A
Alle criminelen opsluiten.
B
Grondgebied en koloniën afstaan
C
Ontwapend worden
D
Lid worden van de Volkenbond
Slide 14 - Quiz
De Eerste Wereldoorlog had twee bondgenootschappen: de geallieerden en de centralen.
Welk land hoorde bij welke kant?
Centralen
Geallieerden
Slide 15 - Question de remorquage
Wat past niet bij het communisme?
A
Gelijke lonen
B
Karl Marx
C
Rijke fabrieksbazen
D
Revolutie
Slide 16 - Quiz
Wat zijn collectieve boerderijen?
A
Zelfstandige boerderijen
B
Niet bestaande boerderijen
C
Gezamenlijke boerderijen
Slide 17 - Quiz
Kies de juist volgorde
A
Lenin, Stalin, Nicolaas II
B
Nicolaas II, Lenin, Stalin
C
Stalin, Lenin, Nicolaas II
D
Nicolaas II, Stalin, Lenin
Slide 18 - Quiz
Voor wie komt Lenin op?
A
Boeren en arme mensen
B
De Tsaar
C
Niemand
D
Alleen zichzelf
Slide 19 - Quiz
Wat past niet bij het communisme?
A
Gelijkheid
B
Arbeiders
C
Karl Marx
D
Privébezit
Slide 20 - Quiz
Wat past wel bij het communisme?
A
Gelijkheid
B
Kapitalisme
C
Vrijheid
D
Privébezit
Slide 21 - Quiz
Hoe heetten de aanhangers van Lenin?
A
Communisten
B
Bolsjewieken
C
Geallieerden
D
Mensjewieken
Slide 22 - Quiz
Sleepvraag: Sleep het antwoord dat bij de vraag hoort naar het grijze vakje. Er blijven twee kaartjes over.
Vraag 1: Begin van de Russische revolutie is in het jaar:
Vraag 2: Welke woorden (2) passen bij de
omstandigheden van de boeren in Rusland?
Vraag 3: Juist of onjuist. Rusland was een modern land.
Vraag 4: Juist of onjuist. Lenin werd de leider van de Bolsjewieken. (Dit is een groep communsten)
Vraag 5: Vul in op de puntjes. Het .... leger was heel
zwak. Er vielen daarom veel doden.
Vraag 6: Weet je dit nog? Einde van de Eerste
Wereldoorlog is in het jaar:
Overige twee:
Rijk
1917
Slecht
Arm
Onjuist
Juist
1918
Russische
Duitse
Slide 23 - Question de remorquage
Onder Stalin kwam er een nieuw economisch systeem: de staat besliste wat én hoe er moest worden geproduceerd.
hoe heet dat systeem?
A
planeconomie
B
grote terreur
C
collectivisatie
D
communisme
Slide 24 - Quiz
Wat hoort NIET bij de planeconomie van Stalin?
A
vijfjarenplan
B
NEP
C
collectivisatie van de landbouw
D
industrialisatie
Slide 25 - Quiz
Wat bedoelen we met 'Goelag'?
A
Dit is een ander woord voor de Grote Terreur van Stalin
B
Hiermee worden alle showprocessen bedoelt
C
Stalin zijn autobiografie
D
Een (afgelegen) werkkamp onder Stalin en de overheidsdienst die deze kampen bestuurde
Slide 26 - Quiz
Wat is een totalitaire ideologie?
A
een ideologie die door de overheid/regerende partijen totaal opgelegd wordt aan de bevolking
B
Een ideologie die totaal bedacht is door één persoon
C
Een ideologie waarbij het communisme centraal staat
D
Een ideologie waarbij iedereen gelijk is
Slide 27 - Quiz
Stalin werd ook wel de 'Rode Tsaar' genoemd. Welke betekenis had deze naam?