4 VWO - bindingen

• Scheikunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Hoe staat het met de voorkennis tot nu toe?

In deze les gaan we vragen over bindingen en het atoommodel behandelen om te kijken of dit allemaal een beetje begrepen is.

Jullie krijgen zo dadelijk een serie meerkeuze vragen, kies het beste antwoord!

Welk soort kristalroosters hebben vast magnesiumjodide, MgI2 (s) en vast jood, I2 (s)?

1. beide hebben een metaalrooster
2. beide hebben een ionrooster
3. MgI2 heeft een metaalrooster en I2 heeft een molecuulrooster
4. MgI2 heeft een ionrooster en I2 heeft een molecuulrooster

Welke van de volgende stoffen heeft in vloeibare toestand zowel atoombindingen als vanderwaalsbindingen?

1. kwik
2. broom
3. kwikbromide
4. argon

LPG is een vloeibaar mengsel van pentanen en butanen. Welk bindingstype wordt verbroken als uit LPG de stof butaan, C4H10 , verdampt?

1. atoombinding
2. polaire atoombinding
3. vanderwaalsbinding
4. waterstofbrug

I: het kookpunt van NH3 is hoger dan van PH3 om het molecuul NH3 __(1)__

II: het kookpunt van AsH3 is hoger dan van PH3 omdat het molecuul AsH3 _(2)__

1. 1: lichter is dan PH3 2: lichter is dan AsH3
2. 1: lichter is dan PH3 2: waterstofbruggen kan vormen
3. 1: waterstofbruggen kan vormen 2: lichter is dan AsH3
4. 1: waterstofbruggen kan vormen 2: waterstofbruggen kan vormen

Gegeven: de structuurformule van de stof koolstofdioxide is O ══ C ══ O.
Welk antwoord geldt voor koolstofdioxide op de volgende twee vragen:
I Tot welk bindingstype reken je de binding tussen koolstof en zuurstof?
II Tot welk soort stof reken je koolstofdioxide?

1. I: atoombinding II: apolaire stof
2. I: polaire atoombinding II: apolaire stof
3. I: polaire atoombinding II: polaire stof
4. I: ionbinding II: zout

De stippellijn in de tekeningen geeft de plaats aan van een waterstofbrug.
In welke van de onderstaande tekeningen is op de juiste wijze een waterstofbrug aangegeven voor de stof water?

1. 
2. 
3. 
4. 

De kern van een onbekend atoomsoort X is opgebouwd uit 20 neutronen en 19 protonen. In de natuur komen Ar-40, K-40 en Ca-40 voor, naast vele andere atoomsoorten. Welke van deze drie genoemde atoomsoorten is een isotoop van X?

1. geen van deze drie
2. Ar-40
3. K-40
4. Ca-40

Wat gebeurt er bij een (chemische) reactie als een ongeladen atoom positief geladen wordt?

1. het atoom neemt elektronen op
2. het atoom geeft elektronen af
3. het atoom neemt protonen op
4. het atoom geeft protonen af

Beoordeel de volgende twee beweringen:
I in een metaalrooster bevinden zich positief geladen atoomresten.
II in een metaalrooster bevinden zich vrije elektronen
Welke van deze twee beweringen is juist?

1. beide zijn juist
2. alleen I is juist
3. alleen II is juist
4. geen van beide is juist

Hoe geeft men de structuurformule aan van stikstof, N2 , en van ammoniak, NH3?

1. N ── N N ── H ── H ── H
2. N ══ N H ── N ── H ── H
3. N ≡≡ N H ══ N ── H ─── H
4. N ≡≡ N H ── N ── H │ H

Gegeven: het element koolstof heeft atoomnummer 6. De covalentie geeft het aantal gemeenschappelijke elektronenparen aan dat gevormd kan worden door een atoom van dat element. De koolwaterstof ethyn heeft de molecuulformule C2H2. Welke covalentie heeft koolstof in ethyn?

1. 1
2. 2
3. 4
4. 6

Kookpunt CS2: 319 K Kookpunt KI: 1603 K
Beoordeel of men een uitspraak kan doen over de sterkte van de atoombinding in vloeibaar koolstofdisulfide vergeleken met de ionbinding in vloeibaar kaliumjodide. Zo ja, welke uitspraak? Zo nee, waarom dan niet?

1. ja, deze atoombinding is zwakker dan die ionbinding
2. ja, deze atoombinding is sterker dan die ionbinding
3. nee, want bij het kookpunt blijft deze atoombinding bestaan
4. nee, want bij het kookpunt blijft die ionbinding bestaan.

Kan MgBr2 stroom geleiden?
Zo ja, in welke toestand is stroomgeleiding mogelijk?

1. ja, in gesmolten toestand en in opgeloste toestand
2. ja, alleen in gesmolten toestand
3. ja, alleen in opgeloste toestand
4. nee, in geen enkele toestand.

De stippellijn in de tekeningen geeft de plaats aan van een waterstofbrug. In een oplossing van methaanamine (formule is CH3NH2) in water komen onder andere waterstofbruggen voor tussen de moleculen van methaanamine en de moleculen van water. In welke van de onderstaande tekeningen is zon waterstofbrug op de juiste manier aangegeven?

Gegeven: de dichtheden van de zuivere vloeistoffen bij kamertemperatuur zijn:
d(ethanol) = 0,80 kg.dm–3 d(ethaanzuur) = 1,05 kg.dm–3 d(water) = 1,00 kg.dm–3
Men brengt in één reageerbuis evenveel van elk van de drie hierboven gegeven vloeistoffen. Daarna wordt er flink geschud en dan wacht men enige tijd.
Welke tekening geeft de situatie weer die ontstaat na voldoende tijd wachten?

De mate van oplosbaarheid van vloeistoffen in elkaar wordt vaak verklaard op basis van het polair of apolair zijn van de betreffende vloeistoffen (en de wisselwerkingen die zij hierdoor op elkaar kunnen uitoefenen).
Op basis van deze en andere theoretische overwegingen kan men een voorspelling doen over de oplosbaarheid van glycerol in hexaan.

Welke uitspraak over de oplosbaarheid van glycerol in hexaan zal van toepassing zijn en welke verklaring past hierbij?

1. I: atoombinding II: dipoolmoleculen
2. I: atoombinding II: moleculen zonder dipool
3. I: polaire atoombinding II: dipoolmoleculen
4. I: polaire atoombinding II: moleculen zonder dipool